On répète : les mots interrogatifs + futur proche
Een vraag stel je:
1. Door een vraagteken achter de normale zin te zetten.
Je cherche la gare. - Je cherche la gare ?
2. Door een vraagwoord voor- of achteraan de zin te zetten.
Comment tu t'appelles?
où, quand, comment, combien (de), pourquoi, qui, qu'est-ce que