Chapitre 6 - leerstof

Chap. 6 - Les buts?
Aan het einde van chap. 6, 

  • Ik kan Franse vraagwoorden in een Franse zin plaatsen
  • Ik kan het ww "aller" vervoegen en een zin in de toekomende tijd zetten 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Chap. 6 - Les buts?
Aan het einde van chap. 6, 

  • Ik kan Franse vraagwoorden in een Franse zin plaatsen
  • Ik kan het ww "aller" vervoegen en een zin in de toekomende tijd zetten 

Slide 1 - Tekstslide

Grammaire bron D
Een vraag stellen in het Frans met een vraagwoord.

Slide 2 - Tekstslide


A
hoe
B
wie
C
wanneer
D
waar

Slide 3 - Quizvraag

quand
A
wie
B
wanneer
C
wat
D
waarom

Slide 4 - Quizvraag

comment
A
hoe
B
hoeveel
C
wat
D
wie

Slide 5 - Quizvraag

pourquoi
A
wanneer
B
waarom
C
waar
D
hoeveel

Slide 6 - Quizvraag

Grammaire bron D
Welk vraagwoord hoort er in de zin?

Slide 7 - Tekstslide

On va _________? On va à Amsterdam.

Slide 8 - Open vraag

C'est _________ ton anniversaire?

Slide 9 - Open vraag

C'est _______ ton frère?

Slide 10 - Open vraag

_______ tu manges?

Slide 11 - Open vraag

Vous avez ______ de matières?

Slide 12 - Open vraag

______ tu parles?

Slide 13 - Open vraag

______ a mangé les bonbons?

Slide 14 - Open vraag

Grammaire bron H
Het werkwoord aller en de futur proche.
Welke vorm van aller hoort er in de zin? 

Slide 15 - Tekstslide

De toekomende tijd
Als je iets wilt zeggen in het Frans dat nog moet gaan gebeuren, dan gebruik je een vorm van 'aller' + een heel werkwoord.

Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Slide 16 - Tekstslide

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Frans
Nederlands
je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle va
hij/zij gaat
on va
wij gaan
nous allons
wij gaan
vous allez
u gaat/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan

Slide 17 - Tekstslide

le futur proche (nabije toekomst)
je
manger
je vais manger
tu
regarder
tu vas regarder
elle
chanter
elle va chanter
nous
danser
nous allons danser
vous
jouer
vous allez jouer
elles
nager
elles vont nager

Slide 18 - Tekstslide

maak de futur PROCHE
Vous ............. (être)
A
allez être
B
serez
C
allez serez
D
êtes

Slide 19 - Quizvraag

futur proche
je - parler
A
je vais parler
B
j'ai parlé
C
je parle
D
je parlerai

Slide 20 - Quizvraag

je - regarder (futur proche)
A
je vais regarder
B
je vas regarder
C
je regardera
D
je regarderai

Slide 21 - Quizvraag

(futur proche) - nous - plaisanter
A
nous avons plaisanté
B
nous plaisantons
C
nous allons plaisanté
D
nous allons plaisanter

Slide 22 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
je ...
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 23 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
on ...
A
vas
B
va
C
allons
D
allez

Slide 24 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
vous ...
A
allons
B
allez
C
aller
D
vont

Slide 25 - Quizvraag

(trouver) Tu ______ ______ ton chien!

Slide 26 - Open vraag

(dormir) Nous ______ ______ à l'hôtel.

Slide 27 - Open vraag

(habiter) Je ______ ______ à Paris.

Slide 28 - Open vraag

(manger) Vous ______ _______ des frites.

Slide 29 - Open vraag

(visiter) ils ______ _______ Lyon.

Slide 30 - Open vraag

(retrouver) on ______ _______ tes clés.

Slide 31 - Open vraag

Salut
Bon travail!

Slide 32 - Tekstslide

de weg wijzen/ activiteiten. 
  • Elle habite à gauche.
  • Le collège est tout près.
  • Elle va à pied à l'école. C'est à cinq minutes.
  • Dans la rue de Yasmine, il y a la gare, un café, le cinéma.
  • La maison de Patrick, c'est tout droit puis à droite.
  • On va à la piscine, au cinéma, au café...


Slide 33 - Tekstslide