4.5 woorden

4.5 woorden les 1
  • 25 nieuwe woorden
  • Trappen van vergelijking
  • gebruik van als/dan 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4.5 woorden les 1
  • 25 nieuwe woorden
  • Trappen van vergelijking
  • gebruik van als/dan 

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 4.3 (Maak aantekeningen)
Beeld en opmaak = de manier waarop een tekst is vormgegeven /  hoe het eruit ziet.
Bijvoorbeeld door
  1. de verdeling van de tekst over blz. of beeldscherm
  2. soort letter en lettergrootte
  3. Gebruik van kleuren
  4. plaatjes bij een tekst
Ander woord voor beeld en opmaak = lay-out

Logo is het plaatje waaraan je het bedrijf herkent.

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling 4.3 (Maak aantekeningen)
Tekstsoorten
Tekstdoel = het doel van een tekst.
Teksoort = Alle teksten met hetzelfde doel horen bij tekstsoort.

Tekstsoort                                                  Tekstdoel                                Voorbeeld
Informatieve tekst                                  informeren                            Krantenbericht
Tekst met een mening (betoog)      overtuigen                             recensie van een film
Activerende tekst                                   activeren                                reclametekst sponsoractie
Amuserende tekst                                 amuseren                               moppenpagina Donald Duck

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling 4.3 (Maak aantekeningen)
Leespubliek =  een groep lezers voor wie de tekst is geschreven

Je kunt zien voor welk leespubliek een tekst geschreven. Kijk naar:
afbeeldingen
de bron
het taalgebruik
het onderwerp

Slide 4 - Tekstslide

Nieuwe woorden
We lezen samen de woordenlijst door en bespreken de moeilijke woorden. 

Bladzijde 40

Slide 5 - Tekstslide

Flitskaarten
Je kunt zelf flitskaarten maken als keuze opdracht.

Slide 6 - Tekstslide

Aan het werk
Maken opdracht 2 t/m 10

Dit is ook je huiswerk

Slide 7 - Tekstslide

4.5 woorden les 2

  • Trappen van vergelijking
  • gebruik van als/dan 

Slide 8 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Met een bijvoeglijk naamwoord kun je dingen vergelijken. Je verandert dan het bn met een achtervoegsel. Dit noemen we trappen van vergelijking.

  • snel - sneller - snelst
  • blond - blonder - blondst
  • mooi - mooier - mooist

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
vies - ... - ...

Slide 10 - Open vraag

Trappen van vergelijking
Sommige woorden veranderen in de trappen van vergelijking
  • goed - beter - best
  • graag - liever - liefst
  • veel - meer - meest
  • weinig - minder - minst

Slide 11 - Tekstslide

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
geel - ... - ...

Slide 12 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
dun - ... - ...

Slide 13 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
gaaf - ... - ...

Slide 14 - Open vraag

Bedenk zelf nog twee trappen van vergelijking. Schrijf alle drie de trappen op.

Slide 15 - Woordweb

Als - dan
Een vergelijking maak je met de woorden als en dan

Bij de eerste trap gebruik je als. Als hoort bij hetzelfde

Kevin is net zo groot als Jordi.
Kevin is even klein als Jordi.

Slide 16 - Tekstslide

Als - dan
Bij de tweede trap gebruik je dan:

Jordi is groter dan Danny.
Danny is kleiner dan Kevin.

Slide 17 - Tekstslide

Als - dan
Bij de derde trap heb je als en dan niet nodig:

Rodney is het grootst
Danny is het kleinst

Slide 18 - Tekstslide

Kies als of dan
1. Mijn broertje is twee jaar jonger                  ik.
2. Daarom krijg ik meer zakgeld                   hij.
3. Hij krijgt dus minder zakgeld                    ik.
4. Ik kan van mijn zakgeld meer spullen kopen                    hij.
5. Hij zeurt vaker om geld                     ik.
6. Hij is wel even lang                       ik.
7. En hij is net zo goed in gamen                    ik.
dan
als
als
als
als
dan
dan
dan
dan
dan
dan

Slide 19 - Sleepvraag

Aan de slag
Maak 4.5 opdrachten 11 t/m 16;

Klaar:
* Woordentrainer
* Hoofdstuk 4.1

Slide 20 - Tekstslide

4.5 woorden les 3

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag

* Oefentoets woorden
* Flitskaarten
* Woordentrainer

Slide 22 - Tekstslide