4.5 woorden

4.5 woorden les 1
  • 25 nieuwe woorden
  • Trappen van vergelijking
  • gebruik van als/dan 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4.5 woorden les 1
  • 25 nieuwe woorden
  • Trappen van vergelijking
  • gebruik van als/dan 

Slide 1 - Tekstslide

Spoorboekje
- Maken opdracht 1
- Samen oefenen met de nieuwe woorden
- Flitskaarten maken van alle nieuwe woorden
- Maken opdracht 2 t/m 10


Slide 2 - Tekstslide

Nieuwe woorden
We lezen samen de woordenlijst door en bespreken de moeilijke woorden. 

Bladzijde 40

Slide 3 - Tekstslide

Flitskaarten
We gaan zelf flitskaarten maken van alle woorden

Slide 4 - Tekstslide

Aan het werk
Maken opdracht 2 t/m 10

Dit is ook je huiswerk

Slide 5 - Tekstslide

4.5 woorden les 2

  • Trappen van vergelijking
  • gebruik van als/dan 

Slide 6 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Met een bijvoeglijk naamwoord kun je dingen vergelijken. Je verandert dan het bn met een achtervoegsel. Dit noemen we trappen van vergelijking.

  • snel - sneller - snelst
  • blond - blonder - blondst
  • mooi - mooier - mooist

Slide 7 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Sommige woorden veranderen in de trappen van vergelijking
  • goed - beter - best
  • graag - liever - liefst
  • veel - meer - meest
  • weinig - minder - minst

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
vies - ... - ...

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
geel - ... - ...

Slide 10 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
dun - ... - ...

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de trappen van vergelijking op. Denk aan de spelling!
gaaf - ... - ...

Slide 12 - Open vraag

Bedenk zelf nog twee trappen van vergelijking. Schrijf alle drie de trappen op.

Slide 13 - Woordweb

Als - dan
Een vergelijking maak je met de woorden als en dan

Bij de eerste trap gebruik je als. Als hoort bij hetzelfde

Kevin is net zo groot als Jordi.
Kevin is even klein als Jordi

Slide 14 - Tekstslide

Als - dan
Bij de tweede trap gebruik je dan:

Jordi is groter dan Danny.
Danny is kleiner dan Kevin.

Slide 15 - Tekstslide

Als - dan
Bij de derde trap heb je als en dan niet nodig:

Rodney is het grootst
Danny is het kleinst

Slide 16 - Tekstslide

Kies als of dan
1. Mijn broertje is twee jaar jonger                  ik.
2. Daarom krijg ik meer zakgeld                   hij.
3. Hij krijgt dus minder zakgeld                    ik.
4. Ik kan van mijn zakgeld meer spullen kopen                    hij.
5. Hij zeurt vaker om geld                     ik.
6. Hij is wel even lang                       ik.
7. En hij is net zo goed in gamen                    ik.
dan
als
als
als
als
dan
dan
dan
dan
dan
dan

Slide 17 - Sleepvraag

Aantekeningen kader
Van een werkwoord kun je een zelfstandig naamwoord maken. Het nieuwe woord is een afleiding van het werkwoord. Dit kan op twee manieren:

1 Zet het lidwoord het voor het hele werkwoord.
• Je kunt online naar muziek luisteren. > luisteren = ww
• Het luisteren naar muziek kan online. > het luisteren = zn
2 Gebruik een achtervoegsel.
• vergaderen – de vergadering
• repareren – de reparatie
• proberen – het probeersel

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
Maak 4.5 opdrachten 1 t/m 10;

Klaar:
* Woordentrainer
* Hoofdstuk 4.1

Slide 19 - Tekstslide

4.5 woorden les 3

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag

* Oefentoets woorden
* Maken opdracht 11 t/m 16
* Flitskaarten
* Woordentrainer
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide