Feit: je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Mening/standpunt: iets wat iemand van iets vindt; je kunt het ermee eens of oneens zijn. Signaalwoorden: 'ik vind', 'volgens mij', 'lijkt mij', 'naar mijn mening'.
Argument: aangeven waarom je een bepaalde mening hebt. Signaalwoorden: 'want', 'omdat', 'namelijk', 'immers'.