Lezen 3.3 betoog, objectieve en subjectieve argumenten, kritisch lezen van argumenten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen

Welkom!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Betoog
In een betoog geeft de schrijver zijn mening --> standpunt innemen.

Dit standpunt noteert hij/zij al in de inleiding van je betoog.



Slide 2 - Tekstslide

Een betoog is een overtuigende tekst. Wat is ook een overtuigende tekst?
A
Het weerbericht
B
Een bijsluiter van medicatie
C
Een anekdote
D
Een recensie over een film

Slide 3 - Quizvraag

Feit, mening, argument
Feit: je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Mening/standpunt: iets wat iemand van iets vindt; je kunt het ermee eens of oneens zijn. Signaalwoorden: 'ik vind', 'volgens mij', 'lijkt mij', 'naar mijn mening'.
Argument: aangeven waarom je een bepaalde mening hebt. Signaalwoorden: 'want', 'omdat', 'namelijk', 'immers'.

Slide 4 - Tekstslide

Feit
Mening /
Standpunt
Argument
Iets wat waar of onwaar is.
Je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Iets wat iemand van iets vindt.
Je kunt het hiermee eens of oneens zijn.
Uitleg waaróm je iets vindt.
Vaak te herkennen aan: want, omdat, namelijk, immers.

Slide 5 - Sleepvraag

Betoog
Een standpunt onderbouw je door minimaal drie argumenten te noemen.
Het tekstdoel = overtuigen.

De schrijver overtuigt de lezer van zijn/haar standpunt.
Elke alinea begint met een argument.




Slide 6 - Tekstslide

Wat is een kenmerk van een objectief argument?
A
Het is een vermoeden.
B
Het is controleerbaar.
C
Veel mensen zijn het hiermee eens.
D
Het is een persoonlijke ervaring.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van een subjectief argument?
A
Het is een vermoeden.
B
Het is controleerbaar.
C
Veel mensen zijn het hiermee eens.
D
Het is een persoonlijke ervaring.

Slide 8 - Quizvraag

In de Tweede Kamer komen betogen regelmatig voor.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Onderbouwing

Een sterk betoog..

bestaat uit veel signaalwoorden 


bovendien / daarnaast / als derde argument / tot slot

hierdoor / waardoor / zodat / om die reden
De argumenten mogen geen overlap vertonen.

De argumenten mogen elkaar niet tegenspreken.

De alinea-indeling is correct.

De opbouw is logisch.
Sterkste argument eerst of juist niet?

Slide 10 - Tekstslide

Opbouw
Titel
Inleiding (aandacht trekken & standpunt)
Argument 1 & uitwerking
Argument 2 & uitwerking
Tegenargument & weerlegging
Slot (herhaling standpunt)

Slide 11 - Tekstslide

Titel
De titel bedenkt de schrijver vaak als laatste.
De titel is scherp en helder geformuleerd.
 
Het standpunt kan nooit de titel zijn! (goed onthouden)

Slide 12 - Tekstslide

Inleiding

1. aanleiding, constatering, anekdote en/of probleemomschrijving
2. geef een of meerdere voorbeelden (van het genoemde/ onderwerp)
3. formuleer jouw standpunt over het onderwerp

Slide 13 - Tekstslide

Standpunt formuleren
Formuleer je standpunt altijd positief.

Dus niet: Ik vind dat de leeftijd waarop je in Nederland mag stemmen niet omlaag moet. 

Maar: Ik vind de leeftijd waarop je in Nederland mag stemmen de juiste leeftijd. 

Slide 14 - Tekstslide

Mag je in de inleiding je standpunt al vermelden?
A
Ja
B
Nee
C
Mag je zelf weten
D
Ja, dat moet zelfs!

Slide 15 - Quizvraag

In de inleiding van je betoog wordt je standpunt duidelijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Wat hoort bij de inleiding?
A
conclusie
B
argumenten
C
anekdote
D
weerlegging

Slide 17 - Quizvraag

Middenstuk

Argument 1, 2 en 3 inclusief ondersteuning.
Per argument gebruik je een alinea.


Slide 18 - Tekstslide

In welk deel van het betoog worden de argumenten uitgewerkt?
A
inleiding
B
kern
C
slot
D
Dat mag overal

Slide 19 - Quizvraag

De argumenten die je standpunt onderbouwen, bewaar je tot het slot.
A
juist
B
niet juist

Slide 20 - Quizvraag

Onderbouwing
Een argument moet worden onderbouwd. 


Stelling: De leeftijdsgrens voor alcohol moet naar zestien jaar.

Argument: 'Jongeren moeten de kans krijgen te leren omgaan met drank'.

Onderbouwing: Iedereen die een beetje nadenkt weet dat jongeren graag willen doen wat hun wordt verboden. Jongeren moeten de kans krijgen om te laten zien dat ze kunnen omgaan met alcohol. Dat zal misschien niet altijd goed gaan, maar daar leren ze van. Wanneer het hun verboden wordt, zullen ze ook niet leren hoe ze er verantwoordelijk mee kunnen omgaan. Sterker nog, het zal waarschijnlijk leiden tot ongeremd drankmisbruik. Jongeren kunnen deze verantwoording echt wel aan. 

Slide 21 - Tekstslide

Tegenargument

Wat is dat?
Bij een tegenargument kruip je in het hoofd van jouw opponent. (=de persoon die het niet met jou eens is)

Je benoemt wat hij/zij zou zeggen, maar je weerlegt dit daarna meteen. (of je zwakt het af).  

Slide 22 - Tekstslide

Tegenargument + weerlegging: voorbeeld van leerling Z 

[ tegenargument ] Nu zullen er mensen zijn die zeggen: die kinderen van zestien kunnen nog helemaal geen verantwoordelijkheid aan. Je ziet ze op allerlei gebieden onverantwoordelijk gedrag vertonen. [ weerlegging ] Maar tegen die mensen wil ik zeggen: je bent niet van de ene op de andere dag verantwoordelijk. Verantwoordelijkheid moet je eerst krijgen om ermee te leren omgaan. En hoe jonger die wordt geoefend, hoe sneller dit zal worden geleerd. 

Slide 23 - Tekstslide

Hoe noem je een argument dat niet voor jouw stelling is?
A
conclusie
B
tegenargument
C
anti-argument
D
weerlegging

Slide 24 - Quizvraag

Hoe noem je de ontkrachting van een tegenargument?
A
zwakke argumentatie
B
contra-argumentatie
C
weerlegging
D
redenering

Slide 25 - Quizvraag

Slot

- standpunt wordt herhaald
- argumenten worden ultrakort samengevat
- passende slotzin/ uitsmijter

Op de volgende slide enkele gruwelijk foute afsluiters: 


Slide 26 - Tekstslide

- Bedankt voor het lezen.
(Variant: Ik hoop dat je/u het leuk vond om te lezen)
- Groetjes!
- De toekomst zal het leren (te cliché!)
- Zo, dit was mijn betoog.
P.s. Een schrijver schrijft ook niet aan het einde van zijn boek: Zo, dit was mijn boek. 
- Dit is geschreven door [naam].  
(Zie vorig post scriptum)


Slide 27 - Tekstslide

Je mag in het slot geen nieuwe argumenten meer noemen.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de beste slotzin?
A
Groetjes!
B
Hoop dat u het leuk vond. ;)
C
Een passende uitsmijter
D
Dit is geschreven door Danny

Slide 29 - Quizvraag

Wat bedoelen we eigenlijk met 'een uitsmijter'?
A
Een origineel verhaaltje
B
Een pakkende slotzin
C
Een dubbelzinnige opmerking
D
Een synoniem

Slide 30 - Quizvraag

Maken 3.3 lezen
opdracht 1 t/m 4 en 6 t/m 15
17 t/m 23
blz. 186 - 197

Slide 31 - Tekstslide