1V - grammatica woordsoorten - H3

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Afronden Grammatica H3
Start Grammatica H4
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Afronden Grammatica H3
Start Grammatica H4

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord (ZN)
Dit is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Ook eigennamen (bijv. Iësta, Ajax, Broklede, Utrecht) zijn zelfstandige naamwoorden.
Vaak heeft een zelfstandig naamwoord een meervoudsvorm en je kunt er ook vaak een verkleinwoord van maken.
Meestal kun je er 'de', 'het' of 'een' (een lidwoord) voorzetten.

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 4 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten H2
Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Dat voegt iets bij aan het zelfstandig naamwoord:

De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto


Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  • Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Over een zelfstandig naamwoord dus.

  • De blauwe trui
  • De aardige vrouw
  • De houten trap

Slide 7 - Tekstslide

Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 2
  • Je kunt een bijvoeglijk naamwoord maken van een werkwoord. Praat mee over de afgevallen deelnemers, verdachte acties en lachende mensen.

  • Een bijvoeglijk naamwoord kent trappen van vergelijking: duur-duurder-duurst

  • Een bijvoeglijk naamwoord kan stoffelijk zijn. Het zegt dan waar het van is gemaakt. In het plastic tasje zit een gouden ring.

Slide 8 - Tekstslide

H3 Grammatica woordsoorten
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
1. Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een mens, dier of ding.
2. Het persoonlijk voornaamwoord staat op de plek van het zelfstandig naamwoord.

Karin heeft aan Ellen de fiets van de jongen gegeven.
Zij heeft aan haar de fiets van hem gegeven. 

pers.vnw                 pers.vnw                             pers.vnw  

Slide 10 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
1. Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
2. Het bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
3. Het bezittelijk voornaamwoord staat op de plek van het lidwoord. 

Dit is jouw fiets, maar deze fiets is van mij. 

             bez. vnw                                                                       pers.vnw

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 3 van Grammatica Woordsoorten H3.
Klaar? Maak dan opdracht 5 of ga even lezen. 
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Bespreken opdracht 3
Ik geef willekeurig mensen de beurt. 

Slide 13 - Tekstslide

Grammatica H4
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Slide 14 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp in de zin doet, bijvoorbeeld fietsen, bouwen, slapen, lezen enz.
Als er maar een (1) werkwoord in de zin staat, dan is dat altijd een zelfstandig werkwoord (zww).

Slide 15 - Tekstslide

hulpwerkwoord
Als er naast de persoonsvorm meerdere werkwoorden in de zin staan, dan heb je ook te maken met hulpwerkwoorden. Ze helpen om het gezegde te maken. Dit zijn werkwoorden als 'hebben, zijn, kunnen, mogen, zullen enz.'
Deze werkwoorden geven minder informatie dan het zww. 
Voorbeeld: Je zou mij kunnen helpen.

Slide 16 - Tekstslide

Let op!
In het hoofdstuk wordt ook het koppelwerkwoord behandeld. Deze hoeven jullie niet te kennen, en mogen jullie dus overslaan bij het maken van de opdrachten. 

Slide 17 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?
  1. Morgen gaan we dansen op een feest.
  2. We maken een moeilijke opdracht.
  3. Kunnen jullie mij helpen?
  4. Ik schilder graag met olieverf.
  5. Dat hebben jullie prachtig gedaan.
  6. Zouden wij ook mogen komen?

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1, 3 (kww hoeft niet) en 6 (kww hoeft niet) van H4 Grammatica Woordsoorten (blz 120).

Slide 19 - Tekstslide