7.3 Eten

7.3 Eten
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

7.3 Eten

Slide 1 - Tekstslide

Weet je het nog?
Wat is de goede volgorde van klein naar groot?
A
cel < weefsel < organisme < organenstelsel < orgaan
B
cel < weefsel < orgaan < organenstelsel < organisme
C
cel < orgaan < weefsel < organenstelsel < organisme
D
cel < orgaan < organenstelsel < weefsel < organisme

Slide 2 - Quizvraag

Zorg dat je lichaam afvalstoffen kwijtraakt
Maakt voedsel zo klein dat de voedingsstoffen in het bloed kunnen worden opgenomen
Laat alle organen werken en samenwerken
Neemt zuurstof op en geeft koolstofdioxide af
Vervoert voedingsstoffen, zuurstof en andere stoffen
Verteringsstelsel
Bloedvatenstelsel
Uitscheidingsstelsel
Zenuwstelsel
Ademhalingsstelsel

Slide 3 - Sleepvraag

Ademhalingsstelsel
Verteringsstelsel
Bloedvatenstelsel
Zuurstof in het lichaam brengen
Stoffen naar alle organen brengen
Voedingsstoffen kleiner maken tot glucose

Slide 4 - Sleepvraag

Welk orgaanstelsel is verantwoordelijk voor welke stof of actie?
wordt ver-voerd naar de cellen
daardoor kun je bewegen

ademhalingsstelsel: inademen

ademhalingsstelsel: uitademen

spierstelsel

verteringsstelsel

uitscheidingsstelsel

bloedvatenstelsel

Slide 5 - Sleepvraag

Wat is de juiste formule van de verbranding van glucose:
A
glucose + CO2 + energie --> zuurstof + water
B
glucose + zuurstof + energie --> CO2 + water
C
glucose + CO2 --> zuurstof + water + energie
D
glucose + zuurstof --> CO2 + water + energie

Slide 6 - Quizvraag

Van welke twee orgaanstelsels zijn delen in de buikholte getekend?
A
van het uitscheidingsstelsel en van het verteringsstelsel
B
van het uitscheidingsstelsel en van het voortplantingsstelsel
C
van het verteringsstelsel en van het voortplantingsstelsel
D
van het ademhalingsstelsel en van het voortplantingsstelsel

Slide 7 - Quizvraag


1. Welke functie hoort bij welk orgaanstelsel?
a. Dit orgaanstelsel vervoert stoffen zoals voedingsstoffen, zuurstof en koolstofdioxide?
b. Dit orgaanstelsel laat je organen (samen)werken?  
A
a. ademhalingsstelsel b. bloedvatenstelsel
B
a. ademhalingsstelsel b. zenuwstelsel
C
a. bloedvatenstelsel b. zenuwstelsel
D
a. uitscheidingsstelsel b. zenuwstelsel

Slide 8 - Quizvraag

Er is naast het hormoon glucagon nog een manier waarop je glucosegehalte weer kan stijgen. Welke manier?
A
de bijnieren maken het hormoon glucine
B
de bijnieren maken het hormoon adrenaline
C
de eilandjes van Langerhans (op de alvleesklier) maken het hormoon glucine
D
de eilandjes van Langerhans (op de alvleesklier) maken het hormoon adrenaline

Slide 9 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je kunt voedingsstoffen en hun functies noemen.
  • Je kunt uitleggen wat gezond eten is en met de Schijf van Vijf of een voedingsmiddelentabel bepalen of een maaltijd gezond is.
  • Je kunt beschrijven hoe tandbederf ontstaat.
  • Je kunt beschrijven waardoor verstopte bloedvaten kunnen ontstaan.
  • Je kunt uitleggen wat er kan gebeuren bij ondervoeding en bij overmatige voeding.

Slide 10 - Tekstslide

Voedingsmiddel: 
Alles wat je eet of drinkt

Voedingsstof: 
De stoffen in een voedingsmiddel

Er zijn 6 voedingsstoffen. 
Hoeveel kun je er opnoemen?

Slide 11 - Tekstslide

Eiwitten
Enzymen, bouwstoffen, transport, structuur, celcommunicatie, chemische reacties, bloedstolling, immuniteit, etc.

  • Planten: glucose + energie -> aminozuur
  • 20 aminozuren (bouwstenen)
  • Essentiële: uit voeding halen
  • Niet essentiële: kan lichaam zelf maken

Slide 12 - Tekstslide

Koolhydraten
Bouwstof (suiker in DNA en ATP) en (reserve)brandstof
 

  • Monosachariden: losse suiker
  • Disachariden: twee aan elkaar
  • Polysachariden: veel aan elkaar

Slide 13 - Tekstslide

Voedingsvezel
Geen verteringsstof: worden niet verteerd door enzymen van de mens (koolhydraten)

Komen uit celwanden van plantaardige voedingsmiddelen
  • Cellulose

Bevorderen darmwerking en stoelgang.
Verzadigd gevoel.

Slide 14 - Tekstslide

Vetten
Bouwstof membranen en brandstof

  • Verzadigd (vet) = slecht
  • Onverzadigd (olie) = goed
  • Bouwstof in celmembranen
  • Vitamine A, D, E, K oplosbaar in vet
  • Cholesterol: celmembranen, productie hormonen/gal/vitamine D

Slide 15 - Tekstslide

Water
  • Bouwstof, oplosmiddel en transportmiddel
  • Regeling lichaamstemperatuur
  • BALANS

Slide 16 - Tekstslide

Mineralen
Kleine moleculen

Calcium (bot, bloedstolling), fosfor (bot, tand), kalium & natrium (zenuwcellen)

Spoorelementen: chroom (insuline), fluor (tandglazuur), jodium (schildklierhormoon), ijzer (hemoglobine)

Slide 17 - Tekstslide

Vitaminen
  • Iets grotere moleculen
  • Essentieel (moet je uit je voedsel halen): A, B, C, D
  • Bacteriën dikke darm: vit K maken
  • Gebreksziekten
  • B11 (foliumzuur): zwangere vrouwen


Slide 18 - Tekstslide

Energierijke stoffen
Koolhydraten en vetten

 verbranding
  • Bewegen
  • Lichaamstemperatuur op peil houden
  • Groei
  • Ontwikkeling
  • Herstel

Slide 19 - Tekstslide

Bouwstoffen
Eiwitten, mineralen, vetten en water

Bouwstoffen zijn nodig voor groei en onderhoud lichaam
  • Voortgezette assimilatie (vorming organische moleculen)
  • Aanmaken nieuwe cellen
  • Cellen vervangen
  • Cellen repareren
  • Aanvullen water

Slide 20 - Tekstslide

Beschermende stoffen
Vitaminen en mineralen

Beschermende stoffen zijn ervoor nodig om processen in het lichaam goed te laten verlopen (groente en fruit).

ADH: aanbevolen dagelijkse hoeveelheid.
Gebreksziekte: ontstaat door langdurig gebrek aan bepaalde vitaminen of mineralen.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

(On)gezonde voeding


Gevarieerd (voldoende voedingsstoffen), onbewerkt en gebalanceerd dieet.

Slide 23 - Tekstslide

(On)gezonde voeding
Bewerkt voedsel: kleur-, geur-, smaakstoffen
Te veel zout, suiker, verzadigd vet & te weinig vezels, vitaminen en mineralen

Verhoogde kans op:
  • Hart- en vaatziekten
  • Diabetes
  • Kanker
  • Hoge bloeddruk
  • Hoog cholesterolgehalte
  • Overgewicht

Slide 24 - Tekstslide

Waarom matig met suiker en vet?

Te veel suiker: tandbederf (cariës)
  • Bacteriën verteren suikers en zetten het om in een zuur = aantasting tandglazuur en oplossing zachte tandbeen

Te veel vet
  • Cholesterol vernauwt de bloedvaten = kans op infarct

Slide 25 - Tekstslide

Hoeveel energie heb je nodig?
  1. Activiteit: hoe meer je beweegt, hoe meer kilojoules je lichaam verbruikt.
  2. Leeftijd: volwassenen hebben meer energie nodig dan kleine kinderen.
  3. Geslacht: mannen verbruiken meer energie dan vrouwen
  4. Omgevingstemperatuur

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

De eenheid van energie..
  • 'Joule': 1 kilojoule (kJ) is 1000 joules

  • 'Calorie': 1 kilocalorie (kcal) is 1000 calorieën.


Ondervoeding: inname < verbranding
Overgewicht: inname > verbranding

Slide 28 - Tekstslide

Aan het werk
maak opdracht 1 t/m 23 

Slide 29 - Tekstslide