Mavo 4 examentraining

Examentraining Nederlands
Mavo 4

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining Nederlands
Mavo 4

Slide 1 - Tekstslide

! Jullie kunnen het !

Leesvaardigheid: Je vindt de antwoorden in de tekst (puzzeltje!)

Schrijven: Houd je PRECIES aan de opdracht, neem veel van de opdracht over. 

Slide 2 - Tekstslide

Programma
Theorie

Leesvaardigheid

Schrijfvaardigheid

Slide 3 - Tekstslide

Hoe wordt een tekst ingeleid?

Het onderwerp genoemd.
de aanleiding voor het schrijven van de tekst genoemd.
een voorbeeld bij het onderwerp gegeven.
een leuk, kort verhaaltje (anekdote) verteld.
een belangrijke vraag gesteld.
een mening of standpunt (over het onderwerp) gegeven.
iets over de opbouw van de tekst verteld.
een korte samenvatting van de tekst gegeven.

Slide 4 - Tekstslide

Welke inleidingen herken je?

Het onderwerp genoemd.
de aanleiding voor het schrijven van de tekst genoemd.
een voorbeeld bij het onderwerp gegeven.
een leuk, kort verhaaltje (anekdote) verteld.
een belangrijke vraag gesteld.
een mening of standpunt (over het onderwerp) gegeven.
iets over de opbouw van de tekst verteld.
een korte samenvatting van de tekst gegeven.

Slide 5 - Tekstslide

De hoofdgedachte is:
A
In 1 zin een samenvatting van de tekst
B
Alle kernzinnen bij elkaar
C
Het onderwerp van de tekst
D
De voorbeelden

Slide 6 - Quizvraag

In een samenvatting staan:
A
Belangrijkste info uit de kernzinnen
B
Voorbeelden
C
Alles wat de deskundigen uit de tekst zeggen
D
Toelichting

Slide 7 - Quizvraag

Welke zinnen zijn hoofdzaken?

Slide 8 - Tekstslide

1, 2, 4 en 6 zijn hoofdzaken

Slide 9 - Tekstslide

Wat gebeurt er als de schrijver 'de aanleiding' noemt, voor het schrijven van een tekst
A
Dan noemt hij het onderwerp
B
Dan geeft hij een voorbeeld
C
Dan is er iets gebeurd (nieuws) en daarom wordt het artikel geschreven
D
Dan staat er een anekdote

Slide 10 - Quizvraag

Signaalwoorden 'zo', 'bijvoorbeeld' en 'zoals' geven aan dat die zinnen..
A
In de samenvatting horen.
B
Voorbeelden zijn, dus NIET in de samenvatting komen.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een goed citaat?
A
"Wij lezen ............ mooie boeken"
B
"Wij lezen ... mooie boeken" (regels 17-18)
C
Wij lezen (...) mooie boeken (regels 17-18)
D
"Wij lezen (...) mooie boeken." (regels 17-18)

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Nuancering - Nuance aanbrengen
Persoon 1:  Het is echt belachelijk dat je 1 cijfer van je examenlijst mag schrappen. Je moet toch gewoon voor alle vakken een voldoende halen voor je diploma. 
Persoon 2: Nou, ik snap wat je bedoelt en dat zou ook het mooiste zijn. Maar bedenk wel dat leerlingen de afgelopen jaren veel alleen hebben moeten werken. Ze hebben het dus minder makkelijk gehad dan de leerlingen die vier jaar geleden examen deden. 

Slide 14 - Tekstslide

Tekst oefenen

Slide 15 - Tekstslide

Antwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Schrijfopdracht
!! Artikel of e-mail !!

Slide 21 - Tekstslide

Samenstelling van telefoon + winkel =
A
telefoon winkel
B
telefoon-win-kel
C
telefoonwinkel
D
telefoon-winkel

Slide 22 - Quizvraag

Welke samenstelling is niet correct?
A
lesrooster
B
klimaatrapport
C
klimaatverandering
D
alarm-bel

Slide 23 - Quizvraag

De ik-vorm van een ww (word, vind, loop) gebruik je alleen:
A
ik als onderwerp
B
'ik' als onderwerp + 'je' achter pv
C
Bij onderwerp hij/zij
D
In het meervoud

Slide 24 - Quizvraag

Er ........ gezegd dat de lestijden worden veranderd
A
word
B
wort
C
wert
D
wordt

Slide 25 - Quizvraag

Het .......... soms dat ik me verslaap.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 26 - Quizvraag

Onder je schrijfopdracht zet je ALTIJD
A
Naam + Achternaam
B
Naam, Achternaam, woorden,
C
Met vriendelijke groet
D
Naam, Achternaam, woorden, klas

Slide 27 - Quizvraag

Een titel zet je altijd boven
A
Een e-mail
B
Een artikel

Slide 28 - Quizvraag

Geachte heer, mevrouw,

(dit zet je boven..)
A
een e-mail
B
een artikel

Slide 29 - Quizvraag

Bij alle schrijfopdrachten..
A
Zet je 'met vriendelijke groet' onderaan
B
Begin je niet met 'ik' en zet je witregels tussen de alinea's
C
Vraag je om een reactie
D
Begin je met een titel

Slide 30 - Quizvraag

Een opsommend verband kun je herkennen aan:
A
In tegenstelling tot
B
en, ook, bovendien
C
Want, omdat,
D
Vroeger, nu, later

Slide 31 - Quizvraag

Waar moet de komma?
Hoewel we samen kunnen lachen heb ik het uitgemaakt
A
achter kunnen
B
achter ik
C
achter lachen
D
achter heb

Slide 32 - Quizvraag

Komma's 
Ik hoop dat jij vanavond tijd hebt, want we hebben personeel nodig. 
Hoewel je lui bent, wil ik graag dat je komt werken. 

Fout: ik ben blij, en ik heb honger (kies!)

Slide 33 - Tekstslide

Komma's 
- Maak korte zinnen, dan maak je minder fouten.
- Zet altijd een komma voor een voegwoord: omdat en want
- Zet altijd een komma tussen 2 persoonsvormen
- Zet NOOIT een komma voor 'en'

Slide 34 - Tekstslide

Als je geen duidelijke hoofdletters gebruikt in je schrijfopdracht
A
Maakt dat niets uit
B
Heb je 0 punten voor spelling

Slide 35 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Naar aanleiding van uw presentatie stuur ik deze mail
B
Na aanleiding van uw presentatie stuur ik deze e-mail
C
Naar aanleiding van uw presentatie stuur ik deze e-mail
D
Na aanleiding van u presentatie stuur ik deze mail.

Slide 36 - Quizvraag

Schrijven
Naar aanleiding van .... stuur ik u deze e-mail. 
Bezit: uw huis, jouw presentatie, ons taalgebruik.
Tijdstip: gebruik het woord 'uur': om 12.30 uur. 

Slide 37 - Tekstslide

Waar zet je een punt?
Naar aanleiding van een discussie in de klas stuur ik u 
deze e-mail, de discussie ging over het aanpassen van de schooltijden en u zei op de informatieavond dat het voor pubers beter is om de lessen om 10.00 uur te laten beginnen. 

Slide 38 - Tekstslide

Wat vind je het lastigst?
A
Regels voor de schrijfopdrachten
B
leesvaardigheid
C
Spelling

Slide 39 - Quizvraag