2H2 2 Spelling - werkwoordspelling

Deze les:
  • Spelling tegenwoordige tijd
  • Spelling verleden tijd
  • Spelling voltooid deelwoord  
  • De gebiedende wijs
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les:
  • Spelling tegenwoordige tijd
  • Spelling verleden tijd
  • Spelling voltooid deelwoord  
  • De gebiedende wijs

Slide 1 - Tekstslide

Spelling tegenwoordige tijd
Voor het vervoegen van de werkwoorden is het belangrijk om te weten in welke tijd de zin staat. Voor beide tijden gebruiken we namelijk een andere theorie.


Als een woord in de tegenwoordige tijd staat, maken we gebruik van de ik-vorm + t.

Slide 2 - Tekstslide

Ik-vorm + t 
Die theorie werkt als volgt:
1. Schrijf van het werkwoord eerst de ik-vorm op.
2. Zoek het onderwerp van de zin.
3. Is het onderwerp ‘ik’? Dan laat je de ik-vorm staan.
4. Is het onderwerp ‘jij, hij, zij, het, u’? Dan komt er achter de ik-vorm nog een -t bij.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld ik-vorm + t 
Hij (worden) morgen getrakteerd op zijn verjaardag.

1. De ik-vorm van worden, is word.
2. Het onderwerp in deze zin is: hij.
3. Er moet dus achter de ik-vorm nog een -t bij.

Hij wordt morgen getrakteerd op zijn verjaardag. 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld ik-vorm + t 
Ik (vinden) zijn traktatie niet lekker.

1. De ik-vorm van vinden, is vind.
2. Het onderwerp in deze zin is: ik.
3. We laten dus de ik-vorm staan.


Ik vind zijn traktatie niet lekker.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld ik-vorm + t
Mijn zusje (beloven) dat zij het niet meer doet.
1. De ik-vorm van beloven, is beloof.
2. Het onderwerp in deze zin is: mijn zusje.
3. Mijn zusje is een ‘zij’. Er moet dus nog een -t achter de ik-vorm.

Mijn zusje belooft dat zij het niet meer doet.

Slide 6 - Tekstslide

Hij ... morgen meegenomen.
A
wordt
B
word
C
wort

Slide 7 - Quizvraag

Verder ... de krant geen bijzonderheden.
A
meldt
B
meld
C
melt

Slide 8 - Quizvraag

De regen ... op de daken.
A
plensd
B
plensdt
C
plenst

Slide 9 - Quizvraag

Ik ... er niet over.
A
peinst
B
peinsdt
C
peinsd
D
peins

Slide 10 - Quizvraag

Roken ... je gezondheid.
A
benadeeld
B
benadeelt
C
benadeeldt

Slide 11 - Quizvraag

Als je goed ... kom je er wel uit.
A
nadenkd
B
nadenkdt
C
nadenkt

Slide 12 - Quizvraag

De kachel ... eindelijk goed.
A
brand
B
brandt
C
brant

Slide 13 - Quizvraag

Het ... pijpenstelen.
A
regend
B
regent
C
regendt

Slide 14 - Quizvraag

De bakker ... heerlijke broodjes.
A
bakt
B
bakd
C
bakdt

Slide 15 - Quizvraag

Ik ... niet op die vraag.
A
antwoordt
B
antwoord
C
antwoort

Slide 16 - Quizvraag

Mijn zusje ... met haar mond vol.
A
antwoord
B
antwoort
C
antwoordt

Slide 17 - Quizvraag

... jouw vader dat een goed idee?
A
Vind
B
Vindt
C
Vint

Slide 18 - Quizvraag

De agent ... de overtreder.
A
bekeurd
B
bekeurdt
C
bekeurt

Slide 19 - Quizvraag

Werkwoordspelling verleden tijd / voltooid deelwoord
Als een woord in de verleden tijd staat of als een voltooid deelwoord dan maken we gebruik van de theorie van ’t ex kofschip.

Die theorie werkt als volgt:
1. Haal van het hele werkwoord dat je wilt vervoegen letterlijk -en af.
2. Dit is de stam. De stam kan anders zijn dan de ik-vorm!
3. Kijk of de laatste letter van de stam in ’t ex kofschip zit
Van ’t ex kofschip gebruiken we alleen de letters; t, x, k, f, s, c, h, p.
4. Zit de laatste letter van de stam in ’t ex kofschip? Dan vervoeg je het werkwoord met een -t.
5. Zit de laatste letter van de stam niet in ’t ex kofschip? Dan vervoeg je het werkwoord met een -d.

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld 't ex kofschip
Zij heeft de kamer gisteren (geverf…).
1. Verven – en = verv.
2. De -v zit niet in ’t ex kofschip.
3. We vervoegen het werkwoord dus met een -d.


Zij heeft de kamer gisteren geverfd.

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld 't ex kofschip
De barman (mix…) afgelopen nacht heerlijke drankjes.
1. Mixen – en = mix
2. De -x zit wel in ’t ex kofschip.
3. We vervoegen het werkwoord dus met een -t.


De barman mixte afgelopen nacht heerlijke drankjes.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld 't ex kofschip 
De kaars (bran….) de hele nacht.
1. Branden – en = brand.
2. De -d zit niet in ’t ex kofschip.
3. We vervoegen het werkwoord dus met een -d.
4. Omdat de -d al in de stam zit, wordt het werkwoord dus vervoegd met dubbel -d.


De kaars brandde de hele nacht.

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld 't ex kofschip
Dat is van de week (gebeur…).
1. Gebeuren – en = gebeur.
2. De -r zit niet in ’t ex kofschip.
3. We vervoegen het werkwoord dus met een -d.


Dat is van de week gebeurd.

Slide 24 - Tekstslide

Heeft hij jou nog (bellen)?

Slide 25 - Open vraag

Waarom heeft hij die vraag niet (beantwoorden)?

Slide 26 - Open vraag

De toeschouwers (juichen) toen er gescoord werd.

Slide 27 - Open vraag

Mijn baas (faxen) mij een bestand.

Slide 28 - Open vraag

De politie (vermoeden) dat er sprake is van een misdrijf.

Slide 29 - Open vraag

Hij (bekleden) die stoel opnieuw.

Slide 30 - Open vraag

De gebiedende wijs
Als een zin in de gebiedende wijs staat dan staat er een bevel in de zin.
In zo’n zin staat er nooit een onderwerp. Omdat er geen onderwerp in de zin staat, is het lastig om te weten hoe je de persoonsvorm moet schrijven.

Voor de gebiedende wijs geldt dus: de persoonsvorm schrijf je als de ik-vorm.

Slide 31 - Tekstslide

Voorbeeld gebiedende wijs
Word nu nog lid!
Wie word lid? Er is geen onderwerp.
We schrijven de persoonsvorm (worden) dus in de ik-vorm: word.

Slide 32 - Tekstslide

Zelf werken
Boek B 
H5,7 grammatica 
Opdracht 1, 4 en 6 maken. 

Slide 33 - Tekstslide