1 De kabeljauw was helaas nog helemaal rauw.
2 Wil jij die blauwe theedoek opvouwen?
3 Help nou even mee met sjouwen.
4 De bouwvakker maakte het touw stevig vast.
5 Ik snauw wel eens per ongeluk naar jou.
6 Met zijn klauw kan een kat zich goed vasthouden.
7 Als je in de rouw bent, draag je vaak grauwe kleren.
8 ‘Ik lust geen lauwe soep, mevrouw’.
9 De gouden zonnestralen schijnen op de dauwdruppels.
10 Toen je uitschoot met de strijkbout, riep ik: ‘au!’