H7 Duurzaam leven SO1

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 7 
Duurzaam leven

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
1.  De mens en het milieu
2. Voedselproductie
3. Duurzame landbouw
5. Klimaatverandering
6. Water, bodem en afval

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BS 7.1 Leerdoelen
Je kunt 6 manieren noemen waarop de mens afhankelijk is van het milieu

Je kunt de belangrijkste milieuproblemen, de oorzaken daarvan en mogelijke tegenmaatregelen noemen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afhankelijkheid van het milieu
- Zuurstof
- Water
- Voedsel
- Energie
- Grondstoffen
- Recreatie

Slide 5 - Tekstslide

Begrippen die je moet kunnen toelichten:

Mensen zijn afhankelijk van het milieu. 
Mensen zijn op zes manieren afhankelijk van het milieu:
• Voor zuurstof; die halen we uit de lucht.
• Voor water; dat halen we uit de bodem en uit rivieren.
• Voor voedsel; dat maken planten voor ons.
• Voor energie; die halen we uit fossiele brandstoffen en uit wind, zon en water.
• Voor grondstoffen; die halen we uit de bodem en uit planten en dieren.
• Voor ontspanning; die vinden we door recreatie in de natuur (zoals fietsen, sporten en wandelen).
Invloed op het milieu
Mensen halen stoffen uit het milieu zoals grondstoffen en water
Maar we voegen er ook stoffen aan toe, bijvoorbeeld afval en uitlaatgassen. 

Daardoor ontstaan er milieuproblemen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn drie soorten milieuproblemen:
  • Vervulling: schadelijke stoffen toevoegen aan het milieu.  Een vorm van luchtvervuiling is smog. Dit is lucht die is vervuild door rook en uitlaatgassen

Slide 7 - Tekstslide

smog is Ozon (O3) is een gas dat zowel hoog in de atmosfeer, als dicht bij het aardoppervlak voorkomt. Hoog in de atmosfeer, in de stratosfeer, komt ozon van nature voor en beschermt ons tegen schadelijk UV-licht.


Er zijn drie soorten milieuproblemen:

  • Uitputting: meer stoffen uit het milieu halen dan de natuur kan aanvullen.




Slide 8 - Tekstslide

aardolie 
grondstoffen mineralen etc 

Er zijn drie soorten milieuproblemen:
  • Aantasting: het gebruiken van grond voor landbouw, industrie en woningen. Hierdoor verdwijnen natuurlijke ecosystemen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oorzaken milieuproblemen
  • overbevolking en de manier van leven van de mens.
  • Tegenwoordig: acht miljard mensen

  • Voedsel nodig/ plek om te wonen
  • spullen kopen/ auto's nodig
  • grond voor landbouw, huizen, wegen en industrie
  • acht miljard mensen maken veel afval

Slide 10 - Tekstslide

Overbevolking betekent dat er zó veel mensen op aarde zijn, dat er problemen ontstaan. 

Al die mensen hebben voedsel nodig en een plek om te wonen. Ze kopen spullen en rijden in auto’s. Mensen gebruiken daardoor veel grond voor landbouw, huizen, wegen en industrie. Ook maken acht miljard mensen samen veel afval. De overbevolking en de manier van leven zorgen zo voor vervuiling, uitputting en aantasting.
Klimaatverandering
Mensen gebruiken gas, olie en steenkool voor energie

Hierdoor ontstaat veel koolstofdioxide, wat in de lucht terecht komt

Heftige weersomstandigheden zoals stormen en droogte

Slide 11 - Tekstslide

Bij de verbranding van deze fossiele brandstoffen ontstaat koolstofdioxide. Dat is een broeikasgas.

Doordat we veel energie gebruiken, komen er veel broeikasgassen in de lucht. Daardoor wordt het warmer op aarde

Gevolgen van de klimaatverandering zijn onder andere:
• Vaker extreme weersomstandigheden, zoals hevige stormen en droogte.
• Stijging van de zeespiegel, waardoor laaggelegen gebieden overstromen.
Afname Biodiversiteit
Biodiversiteit= verschillende planten en dieren

Het gaat om de balans. 
Op het moment dat organismen (dieren, planten) verdwijnen is de balans weg.

Slide 12 - Tekstslide

Door aantasting van het milieu is er steeds minder natuur. Daardoor verdwijnen er planten- en diersoorten.
Maatregelen om de vervuiling en de klimaatcrisis tegen te gaan
Duurzame ontwikkeling houdt in dat:

  • grondstoffen vaker worden hergebruikt
  • zo min mogelijk energie wordt gebruikt
  • energie hernieuwbaar is
  • zo min mogelijk afval wordt geproduceerd
  • uitstoot van schadelijke stoffen en broeikasgassen wordt beperkt
  • het milieu niet wordt belast

Slide 13 - Tekstslide

Als mensen gaan leven op een manier waardoor de aarde ook in de toekomst leefbaar blijft, noem je dat duurzame ontwikkeling. 
Wat ga je doen
Malmberg
BS 7.1
Opdracht 1 t/m 6

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 7 
Duurzaam leven

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
1.  De mens en het milieu
2. Voedselproductie
3. Duurzame landbouw
5. Klimaatverandering
6. Water, bodem en afval

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Monocultuur
Grote akker met één soort gewas.

Voordelen
-boeren snel en gemakkelijk de bodem kunnen bewerken en oogsten. 
-hoge voedselopbrengst voor lage prijzen.

Oogst van suikerbieten.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nadeel monocultuur
-grote kans op een plaag.
-veel dieren van één soort die de voedingsgewassen aantasten
-ziekten die worden veroorzaakt door bacteriën en schimmels, kunnen sneller verspreiden.

Om voedingsgewassen te beschermen tegen plagen en ziekten, gebruiken akkerbouwers bestrijdingsmiddelen

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bodembewerking
Planten hebben mineralen nodig om te groeien.
Door een monocultuur raakt de grond snel uitgeput (raken op!).

Bemesting
-de boer voegt weer mineralen aan de bodem toe.


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bemesting
Dit kan met
-Stalmest: uitwerpselen en urine van landbouwhuisdieren.
Reducenten breken de mest af waardoor mineralen vrijkomen.

-Kunstmest: gemaakt in een fabriek.
Precies de mineralen aan de bodem toevoegen die de voedingsgewassen nodig hebben.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vermesting
-is wanneer planten niet alle mineralen opnemen. 
Een deel van de mineralen komt terecht in de bodem en in het water. De mineralen zorgen daar voor verzuring en vermesting:

-Verzuring: bomen, planten en waterdieren worden vatbaarder voor ziekten
-Vermesting: er komen te veel mineralen in het water. Daardoor raakt het biologisch evenwicht verstoord.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veeteelt
Ook bij landbouwhuisdieren zijn er manieren om de productie te verhogen:
-In Nederland hebben veel veeteeltbedrijven weinig grond met veel dieren. Deze manier van veeteelt heet intensieve veehouderij.

Nadelen:
-mestoverschot: Deze mest zorgt voor veel uitstoot van schadelijke stoffen, zoals ammoniak. De darmgassen van vee bevatten veel methaan, een belangrijk broeikasgas.
-dierenwelzijn:  dieren verblijven in grote aantallen in hokken

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veeteelt en ontbossing
Veeteelt is een belangrijke oorzaak van de ontbossing. Gronden worden gekapt en afgebrand. Door ontbossing verdwijnen natuurlijke ecosystemen.

aantasting
uitputting
 vervuiling

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat ga je doen
uitgeprint opdracht maken

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 7 
Duurzaam leven

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
1.  De mens en het milieu
2. Voedselproductie
3. Duurzame landbouw
5. Klimaatverandering
6. Water, bodem en afval

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Monocultuur
Grote akker met één soort gewas.

Nadeel: plaag.




Om voedingsgewassen te beschermen tegen plagen en ziekten, gebruiken akkerbouwers bestrijdingsmiddelen

Oogst van suikerbieten.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chemische bestrijding
Om ziekten en plagen te bestrijden => pesticiden
Nadelen:
• Ze zijn niet-selectief (ze maken geen onderscheid).
•Een populatie kan resistent worden (ongevoelig voor het middel). 
• Er treedt bio-accumulatie op (ophoping in organismen).

Slide 30 - Tekstslide

Niet-selectief
Veel bestrijdingsmiddelen zijn niet-selectief. Dat betekent dat ze niet alleen de plaagdieren doden, maar ook andere organismen. Bestrijdingsmiddelen die wel maar één soort doden, zijn selectief.

Bio-accumulatie
Bestrijdingsmiddelen kunnen zich ophopen in organismen. Dieren krijgen de bestrijdingsmiddelen binnen, bijvoorbeeld met hun voedsel. De chemische stoffen worden opgeslagen in hun vetweefsel. Als het dier wordt opgegeten, komen de stoffen in de volgende schakel van de voedselketen. Daar worden ze ook opgeslagen in het vetweefsel. Zo komt er een ophoping van giftige stoffen in organismen hoger in de voedselketen (zie afbeelding 1). Die ophoping noem je bio-accumulatie.
De dieren aan de top van een voedselketen krijgen in verhouding de meeste bestrijdingsmiddelen in hun lichaam. Zij kunnen daaraan doodgaan.

Resistentie
Een derde nadeel van bestrijdingsmiddelen is dat een populatie er ongevoelig voor kan worden. Dit heet resistentie. Resistentie is erfelijk en ontstaat in een aantal stappen:
• Door genetische variatie zijn sommige individuen niet of minder gevoelig voor het bestrijdingsmiddel.
• Deze organismen overleven en planten zich voort.
• Hun nakomelingen erven de resistentie en overleven ook.
• De niet-resistente individuen gaan dood.
• Na een aantal generaties is de hele populatie resistent.

Als de populatie resistent is, kan er een nieuwe plaag komen. Om deze te bestrijden, is weer een ander bestrijdingsmiddel nodig.
Bio accumulatie

Slide 31 - Tekstslide

Niet-selectief
Veel bestrijdingsmiddelen zijn niet-selectief. Dat betekent dat ze niet alleen de plaagdieren doden, maar ook andere organismen. Bestrijdingsmiddelen die wel maar één soort doden, zijn selectief.

Bio-accumulatie
Bestrijdingsmiddelen kunnen zich ophopen in organismen. Dieren krijgen de bestrijdingsmiddelen binnen, bijvoorbeeld met hun voedsel. De chemische stoffen worden opgeslagen in hun vetweefsel. Als het dier wordt opgegeten, komen de stoffen in de volgende schakel van de voedselketen. Daar worden ze ook opgeslagen in het vetweefsel. Zo komt er een ophoping van giftige stoffen in organismen hoger in de voedselketen (zie afbeelding 1). Die ophoping noem je bio-accumulatie.
De dieren aan de top van een voedselketen krijgen in verhouding de meeste bestrijdingsmiddelen in hun lichaam. Zij kunnen daaraan doodgaan.

Resistentie
Een derde nadeel van bestrijdingsmiddelen is dat een populatie er ongevoelig voor kan worden. Dit heet resistentie. Resistentie is erfelijk en ontstaat in een aantal stappen:
• Door genetische variatie zijn sommige individuen niet of minder gevoelig voor het bestrijdingsmiddel.
• Deze organismen overleven en planten zich voort.
• Hun nakomelingen erven de resistentie en overleven ook.
• De niet-resistente individuen gaan dood.
• Na een aantal generaties is de hele populatie resistent.

Als de populatie resistent is, kan er een nieuwe plaag komen. Om deze te bestrijden, is weer een ander bestrijdingsmiddel nodig.
Biologische bestrijding 
bestrijden zonder giftige stoffen. 

Drie manieren van biologische bestrijding zijn: vruchtwisseling, natuurlijke vijanden en lokken.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.Vruchtwisseling
Bij vruchtwisseling verbouwt een boer nooit twee jaar achter elkaar hetzelfde gewas op een bepaald stuk grond.
Elk gewas is gevoelig voor bepaalde ziekten en plagen

Als je elk jaar een ander gewas op een stuk grond zet, verdwijnen de ziekteverwekkers voor het vorige gewas uit de bodem.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.Natuurlijke vijanden
Wordt bestrijdt met natuurlijke vijanden. 

Dat zijn dieren die van natuur de vijand zijn van de schadelijke soort. (plaag)


Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.Lokken
het lokken van schadelijke insecten met geuren of geluiden.
De gelokte dieren worden gedood of onvruchtbaar gemaakt.

Slide 35 - Tekstslide

Op de kaart zit een plakkerige stof. De geur en de kleur lokken insecten.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 7 
Duurzaam leven

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
1.  De mens en het milieu
2. Voedselproductie
3. Duurzame landbouw
5. Klimaatverandering
6. Water, bodem en afval

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klimaatverandering
wereldwijd is het klimaat aan het veranderen.



om de aarde heen zit een luchtlaag = dampkring
Dampkring + zon bepaald de temperatuur op aarde. 

Dampkring bestaat uit: stikstof, waterdamp, zuurstof en koolstofdioxide.


Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het broeikaseffect

Slide 40 - Tekstslide

https://www.youtube.com/watch?v=iPlehdCBK_A
broeikasgassen in de dampkring houden deze warmte vast en zorgen ervoor dat het warmer wordt.

De belangrijkste broeikasgassen zijn methaan, koolstofdioxide en waterdamp.

Versterkte broeikaseffect: veel verbranding van fossielen (veel CO2 in lucht/dampkring)

Slide 41 - Tekstslide

Door de verbranding van fossiele brandstoffen neemt de hoeveelheid koolstofdioxide in de atmosfeer toe. Hierdoor neemt het broeikaseffect toe. Dit heet het versterkte broeikaseffect. Door het versterkte broeikaseffect stijgt de temperatuur op aarde. In de afgelopen vijftig jaar is de gemiddelde temperatuur op aarde 0,9 °C gestegen. In Nederland is de gemiddelde temperatuur sinds 1952 met 1,7 °C gestegen.

Slide 42 - Video

https://www.youtube.com/watch?v=nRePbJtegN4
Gevolgen versterkt broeikaseffect
  • Opwarming van de aarde         klimaatverandering          weertype veranderd.

  • Extremere weersomstandigheden. Meer stormen,  overstromingen, hittegolven, orkanen etc.

  • Zeespiegel stijgt.
Zeewater wordt warmen          hogere zeespiegel
+ smelten van ijskappen zorgt voor meer overstromingen

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gevolgen voor de natuur
  • Verzilting 
meer zeewater         zout.   Land wordt zouter.     Te kort aan zoetwater. 
  • Verandering biodiversiteit 
soorten verdwijnen / verplaatsen of veranderen.
  • Jaarritme verandert
zachte winters/ warmer voorjaar
  • meer plagen en ziekten 
ziekteverwekkers verspreiden sneller in warme gebieden. 



Slide 44 - Tekstslide

De gevolgen van de klimaatcrisis zijn in de natuur goed merkbaar:
• Het zoute zeewater komt steeds verder het land binnen. Het zoutgehalte in de bodem en het grondwater neemt daardoor toe. In Zeeland is deze verzilting al duidelijk merkbaar (zilt is een oud woord voor zout). Bepaalde gewassen groeien er niet goed meer, zoals aardappels en kool. Ook kan er een tekort aan zoet (drink)water ontstaan.
• Er komen planten- en diersoorten uit warmere gebieden voor in Nederland die er eerst niet waren. Andere soorten verdwijnen juist. Sommige trekvogels gaan niet meer overwinteren in het zuiden, omdat het in het noorden warm genoeg is tijdens de winter.
• Doordat de winters zachter zijn en het voorjaar warmer is geworden, verandert het jaarritme van veel organismen. Bomen krijgen vroeger in het jaar bladeren en veel planten bloeien eerder. Mensen met hooikoorts merken dat ze eerder en langer last krijgen van hun allergie voor pollen (stuifmeelkorrels) van bepaalde planten. Zo bloeit de berk nu een maand eerder dan een paar jaar geleden. In een pollenkalender is te zien wanneer de pollen van planten in de lucht zitten (zie afbeelding 2).
• Er komen meer tropische plagen en ziekten. Sommige ziekteverwekkers verspreiden zich naar gebieden die warmer worden.

In sommige delen van de wereld zorgt de klimaatverandering juist voor verbeteringen. Zo zijn er gebieden geschikt geworden voor landbouw, omdat het er warmer of natter is geworden. Dit gaat echter maar om een klein deel van de aarde.
Maatregelen
  1. minder broeikasgassen uitstoten.
  2. duurzame energiebronnen
  3. minder consumeren - spullen - energie - alles.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het 'gewone' broeikaseffect is hetzelfde als het versterkte broeikaseffect.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Het versterkt broeikaseffect is een groot probleem.
Welke stof veroorzaakt het versterkte broeikaseffect?

A
koolstofmono-oxide
B
stikstofdioxide
C
koolstofdioxide
D
zwaveldioxide

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het versterkte broeikaseffect?
A
Het vasthouden van de warmte door broeikasgassen
B
Afname van broeikasgassen rondom de aarde
C
De massale ontbossing waardoor CO2 niet meer wordt opgenomen
D
Toename van hoge concentraties broeikasgassen in de damkring

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door klimaatverandering...
A
zijn er minder hevige buien en is er minder smeltwater
B
zijn er minder hevige buien en is er meer smeltwater
C
zijn er vaker hevige buien en is er meer smeltwater
D
zijn er vaker hevige buien en is er minder smeltwater

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Klimaatverandering:
A
Hoeven wij niets mee
B
Is niet zo erg als veel mensen denken
C
Ik maak me er wel zorgen over
D
We moeten nu actie ondernemen

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maken

Malmberg online
opdracht 1 t/m 5
Moet tijdens de les af zijn!!

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies