Grammatica Tekst 19A t/m 8 (p. 48-49 wb)

• Middelbare school

1. ἐν τῇ πατρίδι, ἣ αὐτῷ ἐφαίνετο (r. 1-2)
a. Wat is het antecedent van ἣ ?

1. ἐν τῇ πατρίδι, ἣ αὐτῷ ἐφαίνετο (r. 1-2)
b. Komen ze in naamval overeen? Licht je antwoord toe.

1. ἐν τῇ πατρίδι, ἣ αὐτῷ ἐφαίνετο (r. 1-2)
c. Hoe moet je ἣ vertalen?

2. πάντα (r. 1) is een accusativus van betrekking en vertaal je letterljjk met "wat...betreft". Bedenk een vlottere vertaling.

3. ἐγρόμενος (r. 3)
a. Benoem de vorm (zie aantekening bij regel 1).

3. ἐγρόμενος (r. 3)
b. Welk voegwoord kies je om dit participium te vertalen?

4. οἵ (r. 6)
a. Wat is het antecedent van dit betrekkelijke voornaamwoord?

4. οἵ (r. 6)
b. Waarin komt het overeen met het antecedent?

4. οἵ (r. 6)
c. Welke werkwoordsvorm moet je direct verbinden met οἵ ?

4. οἵ (r. 6)
d. Waarmee congrueert ἀπατῶντες ?

5. ἣ τὸ εἶδος ὁμοία ἦν (r. 7-8)
a. Wat voor woordsoort is ἣ ?

5. ἣ τὸ εἶδος ὁμοία ἦν (r. 7-8)
b. Hoe vertaal je τὸ εἶδος als accusativus van betrekking?

5. ἣ τὸ εἶδος ὁμοία ἦν (r. 7-8)
c. Met welke naamval gaat ὅμοιος ?

6. ἣσθη (r. 9)
Is de uitgang -θη een echt passief of de aoristusuitgang van een deponens?

7. πρώτῳ (r. 10)
Waarmee moet je dit woord verbinden?

8. δέξαι (r. 10) is een lastige vorm. Het komt van δέχομαι, dat een deponens is.
a. Wat is de infinitivus aoristus medium?

8. δέξαι (r. 10) is een lastige vorm. Het komt van δέχομαι, dat een deponens is.
b. Wat moet δέξαι dus zijn?