Herhaling Nederlands voorbereiding op Toets Deel 1!
DOEL
WOORDRAADSTRATEGIEËN GEBRUIKEN OM DE BETEKENIS VAN EEN ONBEKEND WOORD TE VINDEN
- synoniemen
- omschrijving
- voorbeeld
- tegenstelling
- bekend woorddeel
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
DOEL
WOORDRAADSTRATEGIEËN GEBRUIKEN OM DE BETEKENIS VAN EEN ONBEKEND WOORD TE VINDEN
- synoniemen
- omschrijving
- voorbeeld
- tegenstelling
- bekend woorddeel
Slide 1 - Tekstslide
SYNONIEM
Een synoniem is een woord dat wat betreft betekenis (ongeveer) gelijk is aan een of meer andere woorden.
Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.
Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekend woord dan raden.
Slide 2 - Tekstslide
SYNONIEM - voorbeelden
zelfstandig - op zichzelf
chaos - puinhoop
neertellen - betalen
uitgave - editie
Slide 3 - Tekstslide
OMSCHRIJVING
Een omschrijving is een woord of zijn woorden waarmee verteld wordt wat iets is.
Wanneer er in een tekst een omschrijving van een onbekend woord staat, kan de betekenis hieruit afgeleid worden.
Slide 4 - Tekstslide
OMSCHRIJVING - voorbeelden
journalist - iemand die informatie verzamelt en openbaar maakt op internet, tv of krant
actualiteit - alles wat op dit moment belangrijk is
Slide 5 - Tekstslide
VOORBEELD
Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.
Door een voorbeeld in een tekstweet je meteen wat de schrijver bedoeld.
Voorbeelden kunnen voor of na de onbekende woorden worden gebruikt.
Slide 6 - Tekstslide
VOORBEELD - voorbeeld
Voorbeelden zijn te herkennen aan woorden als:
bijvoorbeeld, zo is er...., zoals, denk maar aan, neem, zo.
Vandalisme, zoals het vernielen van bushokjes, is een groot probleem in de stad.
Slide 7 - Tekstslide
VOORBEELD - voorbeeld
Voorbeelden kunnen ook te herkennen zijn aan
een dubbele punt (:)
Wij houden van buitensporten: varen, wandelen, bergbeklimmen en mountainbiken.
Slide 8 - Tekstslide
TEGENSTELLING
Tegenstelling zijn woorden die elkaars tegengestelde zijn. Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.
Woorden als maar, echter, toch en daarentegengeven aan dat er een tegenstelling wordt genoemd.
Slide 9 - Tekstslide
BEKEND WOORDDEEL
Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent.
- samenstellingen
- woorden met voorvoegsel
- woorden met achtervoegsel
Slide 10 - Tekstslide
BEKEND WOORDDEEL - voorbeeld
- samenstellingen: vleesvervanger. Je kent de woorden vlees en vervanger. Je kunt raden wat vleesvervanger betekent.
- woorden met voorvoegsel: ongezond. On betekent niet, dus ongezond betekent niet gezond.
- woorden met achtervoegsel: gevoelloos. -loos is hetzelfde als zonder. Gevoelloos betekent zonder gevoel.
Slide 11 - Tekstslide
Voor die jeans moet je veel betalen.
Synoniem voor betalen:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 12 - Quizvraag
De leerlingen voeren veel klusjes uit.
Synoniem voor voeren uit:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze
Slide 13 - Quizvraag
Bedenksel (woord met achtervoegsel) Wat is de betekenis?
A
wat iemand denkt
B
de mening van iemand
C
wat iemand bedacht heeft
D
wat iemand kan
Slide 14 - Quizvraag
De brug is er slecht aan toe. Tegenovergestelde voor 'is er slecht aan toe':
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 15 - Quizvraag
Mijn haar zit aan beide kanten gelijk. Tegenovergestelde voor 'aan beide kanten gelijk':
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen
Slide 16 - Quizvraag
Ongelijk (woord met voorvoegsel) Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk
Slide 17 - Quizvraag
Zorgeloos
Geef een omschrijving
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 18 - Quizvraag
Ik was te laat op school en had daarvoor een smoes bedacht Geef een voorbeeld
A
daarom kreeg ik straf
B
de brug stond open
C
morgen ga ik naar de kapper
D
iets wat je verzint
Slide 19 - Quizvraag
DOEL
ONDERWERP EN DEELONDERWERP IN EEN TEKST VINDEN
- je weet hoe je het onderwerp in een tekst kunt vinden (herhaling)
- je weet dat een goede tekst bestaat uit een inleiding, middenstuk en slot (herhaling)
- je weet wat deelonderwerpen zijn en hoe je deze in een tekst kunt vinden
Slide 20 - Tekstslide
Weet jij dit? Wat is oriënterend lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig
Slide 21 - Quizvraag
Weet jij dit? Wat is globaal lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig
Slide 22 - Quizvraag
Weet jij dit? Wat is precies lezen?
A
Bekijk de tekst en lees de eerste alinea
B
Lees de eerste en laatste zin van de alinea's
C
Bekijk de tekst en zoek de info die je nodig hebt
D
Lees de tekst helemaal en nauwkeurig
Slide 23 - Quizvraag
ONDERWERP
Een tekst of een verhaal gaat ergens over.
Dit noem je het onderwerp van een tekst.
Lees de tekst eerst oriënterend
en stel dan de vraag:
Waarover gaat de hele tekst?
Slide 24 - Tekstslide
DEELONDERWERPEN
In een tekst kunnen verschillende dingen over een onderwerp gezegd worden.
Deze kleinere aspecten van het onderwerp zijn deelonderwerpen.
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
Slide 25 - Tekstslide
DEELONDERWERPEN
Als je heel snel wilt weten wat de deelonderwerpen in een tekst zijn, dan lees je een tekst globaal.
Bij globaal lezen lees je alleen de eerste en de laatste zin van elke alinea.
Slide 26 - Tekstslide
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over voetbal?
A
De verzorging van een konijn
B
Het tenue
C
Kruidentuin
D
Koffiebonen
Slide 27 - Quizvraag
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld
Slide 28 - Quizvraag
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn
Slide 29 - Quizvraag
Hoe lees je een tekst globaal?
A
Je leest de hele tekst
B
Je leest alleen de titel
C
Je leest de eerste en laatste zinnen van alinea's
D
Je bekijkt alleen de plaatjes
Slide 30 - Quizvraag
Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Middenstuk en slot
D
Inleiding en slot
Slide 31 - Quizvraag
Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de inleiding
B
de mening van de schrijver
C
de conclusie
D
de deelonderwerpen
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea
Slide 33 - Quizvraag
Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan
Slide 34 - Quizvraag
Sleep de woorden naar de juiste plaats.
geen werkwoord
werkwoord
drinken
paarden
bijten
stoelen
dingen
plakken
Slide 35 - Sleepvraag
Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Wij werken graag thuis op de computer.
A
wij
B
werken
C
graag
D
computer
Slide 36 - Quizvraag
Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Pieter haalt drinken in de supermarkt.
A
Pieter
B
haalt
C
drinken
D
supermarkt
Slide 37 - Quizvraag
Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Marieke heeft een granaat gevonden in de speeltuin.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 38 - Quizvraag
Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Kleine kinderen hebben kunnen wennen op school.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 39 - Quizvraag
Bepaalde lidwoorden
Onbepaald lidwoord
Er zijn twee bepaalde lidwoorden. DE, HET
Ze geven iets aan wat voor jou duidelijk is.
Er is één onbepaald lidwoord.
Het geeft iets algemeens aan.
Onbepaald lidwoord: EEN.
Slide 40 - Tekstslide
Onbepaald lidwoord
Het lidwoord een is een onbepaald lidwoord.
Je gebruikt het als niet duidelijk is wat of wie je precies bedoelt: een jongen, een plan, een fiets.
Slide 41 - Tekstslide
Bepaald en onbepaald lidwoord
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord!
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.
De en het -> bepaald lidwoord.
een -> onbepaald lidwoord.
Slide 42 - Tekstslide
Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
Verdriet
B
Hond
C
Rommelig
D
Batterij
Slide 43 - Quizvraag
Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader
Slide 44 - Quizvraag
zelfstandig naamwoord?
A
Jan
B
in
C
de
D
mooie
Slide 45 - Quizvraag
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 46 - Quizvraag
Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
Boek
B
Tas
C
Lopen
D
Huis
Slide 47 - Quizvraag
Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
paard
B
school
C
liefde
D
mooi
Slide 48 - Quizvraag
Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart
Slide 49 - Quizvraag
Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
lopen
B
boodschappen doen
C
de wekker
D
staan
Slide 50 - Quizvraag
Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Naam van een ding.
B
Namen van dingen die er bestaan.
C
Naam van een mens, dier, ding of plant, of eigen namen.