Pv tt

Op je tafel ligt je pen, Nieuw Nederlands, je schrift en je leesboek. 
Verder ligt er niets op je tafel.              
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Op je tafel ligt je pen, Nieuw Nederlands, je schrift en je leesboek. 
Verder ligt er niets op je tafel.              

Slide 1 - Tekstslide

Tekst
Ga lezen in je boek.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Hoe ik de persoonsvorm kan vinden.


Slide 3 - Tekstslide

Aan het eind van de les weet ik...
hoe ik de persoonsvorm kan vinden.

Slide 4 - Tekstslide

Taalkundig ontleden

Je geeft ieder woord apart een naam. We noemen dat:
een woordsoort. 
bijv.: zelfstandig naamwoord
bijvoeglijknaamwoord, werkwoord, voorzetsel enz. 
Zie volgende slide.
Redekundig ontleden

Je geeft zinsdelen een naam.
-persoonsvorm
-onderwerp
-werkwoordelijk gezegde
-lijdend voorwerp 
enz. 

De docent leest een boek. 

Slide 5 - Tekstslide

Taalkundig ontleden
Bij taalkundig ontleden, ontleed je de woordsoort van elk woord in een zin. Bijvoorbeeld:              Mijn dochter heeft met een vriendinnetje lekkere cupcakes gebakken. In woordsoorten is dit:
mijn = bezittelijk voornaamwoord
dochter = zelfstandig naamwoord
heeft = hulpwerkwoord
met = voorzetsel
een = onbepaald lidwoord
vriendinnetje = zelfstandig naamwoord
lekkere = bijvoeglijk naamwoord
cupcakes = zelfstandig naamwoord
gebakken = zelfstandig werkwoord (voltooid deelwoord).

Slide 6 - Tekstslide

persoonsvorm
-Manier 1: verander de tijd: 
De man leest in zijn boek. 
De man las in zijn boek. 

-Manier 2: verander het aantal ev-mv  mv-ev
De man leest in zijn boek. ev
De mannen lezen in hun boek. mv

Slide 7 - Tekstslide

Nieuw Nederlands
Bladzijde 202 en 203
1 t/m 5

Bladzijde bladzijde 238, 239 1 t/m 6

Slide 8 - Tekstslide

Het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt).

Slide 9 - Tekstslide

Start met een quiz:

Slide 10 - Tekstslide

Het meisje (klagen tt) over de vertraging van de trein.
A
klaag
B
klaagt
C
klagen
D
klaagd

Slide 11 - Quizvraag

Hij (bestellen tt) een hamburger.
A
bestel
B
bestellen
C
besteld
D
bestelt

Slide 12 - Quizvraag

Hij (worden tt) de nieuwe directeur van de school.
A
worden
B
word
C
wordt
D
wortd

Slide 13 - Quizvraag

Dat (gebeuren tt) mij niet vaak.
A
gebeuren
B
gebeurt
C
gebeurd
D
gebeurdt

Slide 14 - Quizvraag

Stam van een woord = Ik -vorm
Ik + PersoonsVorm
Ik loop (lopen)
Ik werk (werken)
Ik fiets (fietsen)
Ik ben (zijn)
Ik leer (leren)

Slide 15 - Tekstslide

PersoonsVorm 

Ik vind
jij vind
zij vind
het vind
Wij vind 
jullie vind

vervoegen tt

-
t
t
t
en
en

Slide 16 - Tekstslide

PersoonsVorm 

Ik rijd
jij rijd
zij rijd
het rijd
Wij rijd 
jullie rijd

vervoegen tt

-
t
t
t
en
en

Slide 17 - Tekstslide

PersoonsVorm 

Ik spit
jij spit
zij spit
het spit
Wij spit 
jullie spit

vervoegen tt

-
t
t
t
ten
ten

Slide 18 - Tekstslide

PersoonsVorm 
Vul het schema in voor het werkwoord geven.
Ik ----
jij ----
zij ----
het ----
Wij ---- 
jullie ----

vervoegen tt



Slide 19 - Tekstslide

PersoonsVorm 
Vul het schema in voor het
werkwoord geven.
Ik geef
jij geef
zij geef
het geef
Wij ge 
jullie ge

vervoegen tt


-
t
t
t
ven
ven

Slide 20 - Tekstslide

PersoonsVorm 
Vul het schema in voor het
werkwoord lopen.
Ik .........
jij ........
zij ........
het ........
Wij ........ 
jullie ........

 vervoegen tt



Slide 21 - Tekstslide

PersoonsVorm 
Vul het schema in voor het
werkwoord lopen.
Ik loop
jij loop
zij loop
het loop
Wij lo 
jullie lo

vervoegen tt


-
t
t
t
pen
pen

Slide 22 - Tekstslide

Enkelvoud tt:


Ik                 leid  een team.
Jij / Je        leidt een team.
Hij / Zij/ U leidt een team.


Leid   jij/je een team?

Meervoud tt:
Wij / We leiden een team.
Jullie leiden een team.
Zij / Ze leiden een team.
Enkelvoud tt: 


stam
stam + t
stam + t


stam jij/je

Meervoud tt:
stam + en
stam + en
stam + en

Slide 23 - Tekstslide

Wat kan je vertellen over het werkwoord:  
vertellen:                  1. meerdere personen (wij, jullie) 2. tt

droom:                       1. één persoon (ik) 2. tt

heb:                             1. één persoon (ik) 2. tt

Slide 24 - Tekstslide

Wat kan je vertellen over het werkwoord:
slaapt (1. aantal 2. tijd tt/vt)

Slide 25 - Open vraag

Wat kan je vertellen over het werkwoord:
loop (1. aantal 2. tijd tt/vt)

Slide 26 - Open vraag

Wat kan je vertellen over het werkwoord:
ruiken (1. aantal 2. tijd tt/vt)

Slide 27 - Open vraag

Wat kan je vertellen over het werkwoord:
droomde (1. aantal 2. tijd tt/vt)

Slide 28 - Open vraag

Wat gaan we doen? 
-Herhaling persoonsvorm tt. 

-Vervoeging persoonsvorm vt

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Op je tafel ligt je pen. 
Verder ligt er niets op je tafel.              

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Programma
-Lezen
-Meer dan lezen par 1 en 2, spelling par. 1 en 2, grammatica par 1 en 3


Slide 33 - Tekstslide

Programma
- Je leert woordraadstrategieën: 
 synoniem
omschrijving
voorbeeld en 
tegenstelling
-Opdrachten maken
-Kahoot

Slide 34 - Tekstslide

SYNONIEM

Een synoniem is een woord dat wat betreft betekenis (ongeveer) gelijk is aan een andere woord.

arts         =dokter

scholier =leerling


Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekende woord dan raden.

Slide 35 - Tekstslide

Een synoniem is een woord dat wat betreft betekenis (ongeveer) gelijk is aan een andere woord.

arts =dokter
scholier =leerling
Een omschrijving is een uitleg van een onbekend woord.
Wanneer er in een tekst een omschrijving van een onbekend woord staat, kan de betekenis hieruit worden afgeleid.
Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.
Door een voorbeeld in een tekst weet je meteen wat de schrijver bedoeld.
Tegenstelling 
Riante villa. Iemand heeft een grote mond
De oud-voetballer Arjen Robben woont nu in een riante villa, maar hij groeide op in een veel kleiner huis.
maar, echter, toch daarentegen



















Slide 36 - Tekstslide

OMSCHRIJVING - voorbeelden


journalist - iemand die informatie verzamelt en openbaar maakt op internet, tv of krant


actualiteit - alles wat op dit moment belangrijk is

Slide 37 - Tekstslide

OMSCHRIJVING

Een omschrijving is een uitleg van een onbekend woord.


Wanneer er in een tekst een omschrijving van een onbekend woord staat, kan de betekenis hieruit worden afgeleid.



Slide 38 - Tekstslide

Verschil synoniem en omschrijving
scholier = leerling (synoniem)

scholier= Iemand die naar school gaat.(omschrijving)

Slide 39 - Tekstslide

VOORBEELD

Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen.

Door een voorbeeld in een tekst weet je meteen wat de schrijver bedoeld.


Voorbeelden kunnen voor of na de onbekende woorden worden gebruikt.



Slide 40 - Tekstslide

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden zijn te herkennen aan woorden als:

bijvoorbeeld, zo is er...., zoals, denk maar aan, neem, zo.


Vandalisme, zoals het vernielen van bushokjes, is een groot probleem in de stad.



Slide 41 - Tekstslide

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden kunnen ook te herkennen zijn aan

een dubbele punt (:)



Wij houden van buitensporten: varen, wandelen, bergbeklimmen en mountainbiken.



Slide 42 - Tekstslide

Tegenstelling



Riante villa
Iemand heeft een grote mond

De oud-voetballer Arjen Robben woont nu in een riante villa, maar hij groeide op in een veel kleiner huis.
maar, echter, toch daarentegen
Een tegenstelling kan helpen om de betekenis van een onbekend woord te achterhalen.

klein huis
Iemand is bescheiden

Slide 43 - Tekstslide

GELEERD

WOORDRAADSTRATEGIEËN GEBRUIKEN OM DE BETEKENIS VAN EEN ONBEKEND WOORD TE VINDEN

- synoniemen

- omschrijving

- voorbeeld

-tegenstelling



Slide 44 - Tekstslide

Na de les...
-Heb ik geoefend met begrijpend lezen.



Slide 45 - Tekstslide

 FIJNE DAG!

Slide 46 - Tekstslide