bwb herhaling

bijwoordelijke bepaling
herhaling alle zinsdelen tot nu toe
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

bijwoordelijke bepaling
herhaling alle zinsdelen tot nu toe

Slide 1 - Tekstslide

doel van de les:


Ik weet wat een bwb is

Ik kan een bwb in de zin aanwijzen

Ik kan de pv, wg, ow, lv en mw in de zin aanwijzen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Denk even na over de volgende zin

Slide 3 - Tekstslide

Gisteren zouden wij op het IJsselmeer gaan zeilen.

pv =

wg = 

ow =

lv =

mv =

bwb =


Slide 4 - Tekstslide

Gisteren zouden wij op het IJsselmeer gaan zeilen.

pv = zouden

wg = zouden gaan zeilen

ow = wij

lv = x

mv = x

bwb = gisteren, op het IJsselmeer


Slide 5 - Tekstslide

bwb:
Volgende week moet je hem maar gaan helpen
A
volgende week
B
moet
C
je
D
volgende week, maar

Slide 6 - Quizvraag

bwb:
Tijdens de voorstelling voor de brugklassen was het erg rumoerig in de zaal.

Slide 7 - Open vraag

bwb:

Dat jaar ben ik vaak ziek geweest.
A
dat jaar
B
vaak
C
dat jaar, vaak
D
dat jaar, vaak, ziek

Slide 8 - Quizvraag

In het vliegtuig kregen wij een maaltijd aangeboden.

pv =

wg =

ow =

lv =

mv =

bwb =

Slide 9 - Tekstslide

In het vliegtuig kregen wij een maaltijd aangeboden.

pv = kregen

wg = kregen aangeboden

ow = wij

lv = een maaltijd

mv = x 

bwb =  in het vliegtuig

Slide 10 - Tekstslide

Het Nederlands vrouwenelftal verloor in Helsinki in de laatste minuten van de verlenging de have finale.

pv =

wg =

ow =

lv =

mv =

bwb =

Slide 11 - Tekstslide

Het Nederlands vrouwenelftal verloor in Helsinki in de laatste minuten van de verlenging de have finale.

pv = verloor

wg = verloor

ow = het Nederlands vrouwenelftal

lv = de halve finale

mv = X

bwb = in Helsinki, in de laatste minuten van de verlenging

Slide 12 - Tekstslide

Grammatica
Voorzetsels 

Slide 13 - Tekstslide

Voorzetsels
Zijn woorden zoals op, in, na, bij, voor, tijdens.
Je gebruikt ze niet los, maar altijd met een ander woord: op tafel, uit school, door mij.

Vaak staan andere woorden tussen het voorzetsel en het woord waarbij het hoort: in kast, tussen mijn boeken, na een harde val, door twee leerlingen, bij die oude molen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Tekstslide

Er zat een kraai op ons dak.

Slide 17 - Open vraag

Achter onze schuur zat een kat onder de kruiwagen.

Slide 18 - Open vraag

Ricky zat naast Kelly en achter Sven.

Slide 19 - Open vraag

Op het dak van dat huis stond een grote reiger bij de schoorsteen.

Slide 20 - Open vraag

Onder de vloer lag een grote kelder.

Slide 21 - Open vraag

Aan de slag
- Grammatica zinsdelen 4: opdracht 2 t/m 5 blz. 149 en 150

Klaar? Verder met opdracht 1 t/m 3 op blz. 151.

SO woordenschat 3 en 4 op woensdag 23 maart 3e uur.

Slide 22 - Tekstslide

Damian liep naar buiten en ging onder de kastanjeboom zitten.

Slide 23 - Open vraag

In de boom zat een kanarie.

Slide 24 - Open vraag

Door de regen, die op een wolkbreuk leek, ging het uitstapje niet door.

Slide 25 - Open vraag

Na die bui gingen we toch nog weg.

Slide 26 - Open vraag

We gingen naar een pretpark met leuke attracties.

Slide 27 - Open vraag

Die kleine kinderen lagen nog in bed.

Slide 28 - Open vraag

Hun sloffen stonden naast het bed op een kleedje.

Slide 29 - Open vraag

Ze liepen op hun tenen door het
stille bos.

Slide 30 - Open vraag

Er lagen heel wat dode vissen
in de sloot.

Slide 31 - Open vraag

Ze waren door gif om het
leven gekomen.

Slide 32 - Open vraag

De zeppelin vloog boven de stad.

Slide 33 - Open vraag

In de herfst trekken de vogels
naar het warme zuiden.

Slide 34 - Open vraag

Na de winter komen ze
weer terug.

Slide 35 - Open vraag

Achter de school staat een
oude schuur.

Slide 36 - Open vraag

Daar hebben vroeger schapen
in gezeten.

Slide 37 - Open vraag

Nu lopen ze op de hei in drenthe.

Slide 38 - Open vraag

Daar hebben ze het beter naar
hun zin.

Slide 39 - Open vraag

De schaapherder loopt tussen
zijn dieren.

Slide 40 - Open vraag

Hij past op de schapen.

Slide 41 - Open vraag

Onder de heidestruiken
scharrelen kleine diertjes.

Slide 42 - Open vraag

Tegen de avond gaan de schapen
naar de schaapskooi.

Slide 43 - Open vraag

Daar zijn ze beschut tegen
regen en kou.

Slide 44 - Open vraag

De herder doet daar een tukje
in het hooi.

Slide 45 - Open vraag

Het water stroomde uit de
oude wasmachine.

Slide 46 - Open vraag

Het liep over de schone vloer
en verdween in een ondiep putje.

Slide 47 - Open vraag

Moeder kon bijna niet bij de
kraan komen.

Slide 48 - Open vraag

Met grote moeite is het haar
tenslotte toch gelukt.

Slide 49 - Open vraag

Vader zette de schuurdeur op
een kleine kier.

Slide 50 - Open vraag

Die ondeugende jongens
nieuwsgierig naar binnen.

Slide 51 - Open vraag

Hij maakte van oud hout en ijzer
een mooie kar voor zijn zoon.

Slide 52 - Open vraag

Een kar met een houten stuur
om te sturen.

Slide 53 - Open vraag

Aan het eind van de middag was
hij klaar.

Slide 54 - Open vraag

Hij leek wel wat op een echte
racewagen.

Slide 55 - Open vraag