Herhaling grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Herhaling klas 1 - 2

Grammatica
Redekundig en taalkundig ontleden

Wat is het verschil tussen redekundig en taalkundig ontleden?

Taalkundig ontleden

• Benoemen van woordsoorten
• Aangeven tot welke soort woorden behoren
• Bijv. lidwoord of zelfstandig naamwoord

Redekundig ontleden

• Zinsontleding
• Verdelen van zinnen in zinsdelen
• Ieder zinsdeel heeft een functie
• Bijv. persoonsvorm, onderwerp etc.

Bekijk het instructiefilmpje op de volgende dia

Verschil tussen redekundig en taalkundig ontleden

Waar hoort het benoemen van woordsoorten bij?

1. Taalkundig ontleden
2. Redekundig ontleden

Wat hoort bij taalkundig ontleden?

1. Lidwoord
2. Persoonsvorm
3. Onderwerp
4. Lijdend voorwerp

Wat hoort bij taalkundig ontleden?

1. Persoonsvorm
2. Gezegde
3. Lijdend voorwerp
4. Zelfstandig naamwoord

Waar hoort het benoemen van de functie van zinsdelen bij?

1. Taalkundig ontleden
2. Redekundig ontleden

Wat hoort bij redekundig ontleden?

1. Persoonsvorm
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Lidwoord

Wat hoort bij redekundig ontleden?

1. Lijdend voorwerp
2. Zelfstandig naamwoord
3. Lidwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord

Het belang van redekundig ontleden

Waarom moet je dit kunnen?

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:

'Liza at twee stukken pizza.'

1. Liza
2. pizza
3. twee stukken pizza
4. Er is geen lijdend voorwerp.

In elke zin staat een lijdend voorwerp

1. juist
2. onjuist

Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.
gisteren =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?

1. meewerkend voorwerp
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp

Benoem de zinsdelen - Loop volgend jaar [de marathon van New York].

1. Onderwerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Het antwoord op de vraag:
wie / wat + gezegde is het......

1. onderwerp
2. werkwoordelijk gezegde
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

De coach legde de selectiespelers gisteren de nieuwe tactiek uit.
De selectiespelers =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

De coach legde de selectiespelers gisteren de nieuwe tactiek uit.
De selectiespelers =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. persoonsvorm

Waarom wil mijn oma altijd een zoen hebben?
altijd=

1. Ondewerp
2. Lijdend voorwerp
3. Meewerkend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Mijn zus heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn zus =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. werkwoordelijk gezegde