HA3: Grammatica zinsdelen: ontleden basis

Grammatica zinsdelen
HZ en BZ ontleden (basis)
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen
HZ en BZ ontleden (basis)

Slide 1 - Tekstslide

Doelen:

Je kunt een HZ en BZ benoemen
Je kunt pv, wg, ow, lv, mv, bwb benoemen
Je kunt de BZ ten opzichte van de HZ ontleden

Slide 2 - Tekstslide

Wat valt je op aan de volgende zinnen?
1. Jantje liep naar het huis van oma.
2. Toen hij in 1628 de Spaanse zilvervloot had buitgemaakt, schijnt Piet Hein, de bekende Hollandse zeeheld, gezegd te hebben dat de zilvervloot ooit nog eens een spaarrekening genoemd zal worden.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een samengestelde zin?

Slide 5 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een HZ en BZ?

Slide 6 - Open vraag

Afkortingen
pv = persoonsvorm
wg = werkwoordelijk gezegde
ow = onderwerp
lv = lijdend voorwerp
mv = meewerkend voorwerp
bwb = bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeldzin
Lucas kent de weg

Slide 8 - Tekstslide

Lucas kent de weg
pv = ?
wg = ?
ow = ?
lv = ?
mv = ?
bwb = ?

Slide 9 - Tekstslide

Lucas kent de weg

pv = ?
A
Lucas
B
kent
C
de weg
D
staat er niet in

Slide 10 - Quizvraag

Lucas kent de weg

wg = ?
A
Lucas
B
kent
C
de weg
D
staat er niet in

Slide 11 - Quizvraag

Lucas kent de weg

ow = ?
A
Lucas
B
kent
C
de weg
D
staat er niet in

Slide 12 - Quizvraag

Lucas kent de weg

lv = ?
A
Lucas
B
kent
C
de weg
D
staat er niet in

Slide 13 - Quizvraag

Lucas kent de weg

mv = ?
A
Lucas
B
kent
C
de weg
D
staat er niet in

Slide 14 - Quizvraag

Lucas kent de weg

bwb = ?
A
Lucas
B
kent
C
de weg
D
staat er niet in

Slide 15 - Quizvraag

Lucas kent de weg
pv = kent
wg =  kent
ow = Lucas
lv = de weg
mv = x
bwb =  x

Slide 16 - Tekstslide

Lucas weet hoe laat Elsa komt

Slide 17 - Tekstslide

Lucas weet hoe laat Elsa komt
pv = ?
wg = ?
ow = ?
lv = ?
mv = ? 
bwb = ?
Denk voor jezelf even na, bespreek daarna even met je buurman/vrouw

Slide 18 - Tekstslide

2x een pv, dus samengestelde zin

Slide 19 - Tekstslide

Lucas weet hoe laat Elsa komt


HZ =
BZ = 

Slide 20 - Tekstslide

Lucas weet hoe laat Elsa komt


HZ = Lucas weet
BZ = hoe laat Elsa komt

Je kunt beide zinnen apart ontleden. Je start altijd met de HZ, de BZ is onderdeel van de HZ. 

Slide 21 - Tekstslide

HZ = Lucas weet

pv = weet
ow = Lucas

Lucas weet hoe laat Elsa komt

BZ = ?

Slide 22 - Tekstslide

Lucas weet hoe laat Elsa komt

BZ = hoe laat Elsa komt = lv
(Lucas weet "dat")

Slide 23 - Tekstslide

De voorbeeldzin heb ik begrepen
A
ja
B
volgens mij wel
C
nee

Slide 24 - Quizvraag

Aan wie wat geld kan missen vraag ik een bijdrage




HZ en BZ?

Slide 25 - Tekstslide

Aan wie wat geld kan missen vraag ik een bijdrage
HZ = vraag ik een bijdrage
BZ = Aan wie wat geld kan missen

Ontleed de hoofdzin
(pv, wg, ow, lv, mv, bwb)

Slide 26 - Tekstslide

Aan wie wat geld kan missen vraag ik een bijdrage
HZ = vraag ik een bijdrage
BZ = Aan wie wat geld kan missen

pv = vraag
wg = vraag
ow = ik
lv = een bijdrage

Slide 27 - Tekstslide

Aan wie wat geld kan missen vraag ik een bijdrage
HZ = vraag ik een bijdrage
BZ = Aan wie wat geld kan missen
pv = vraag
wg = vraag
ow = ik
lv = een bijdrage
BZ = Aan wie wat geld kan missen = mv

Slide 28 - Tekstslide

Tip
Vervang de BZ door 1 ander passend woord, zoals in de voorbeeldzin net

Slide 29 - Tekstslide

Alle Nederlanders weten dat de Friezen een fantastisch volk zijn

Slide 30 - Tekstslide

Ontleed de zin (HZ/BZ)
Alle Nederlanders weten dat de Friezen een fantastisch volk zijn
pv =
wg = 
ow = 
lv = 
mv =
bwb =

Slide 31 - Tekstslide

Ontleed de zin
Alle Nederlanders weten dat de Friezen een fantastisch volk zijn
pv = weten
wg = weten
ow = alle Nederlanders
lv = dat de Friezen een fantastisch volk zijn
mv = x
bwb = x

Slide 32 - Tekstslide

Korte evaluatie

Slide 33 - Tekstslide

Ik heb meer hulp nodig bij het ontleden
A
ja
B
weet ik niet
C
nee

Slide 34 - Quizvraag

Welke hulp kun je gebruiken?

Slide 35 - Open vraag