Grammatica H4 Les (Week 4) 25-29 jan

Hoofdstuk 4
Programma:
-Huiswerk nakijken (blz. 102 t/m 105)
-Uitleg Taalverzorging (grammatica): meewerkend voorwerp (mv)
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4
Programma:
-Huiswerk nakijken (blz. 102 t/m 105)
-Uitleg Taalverzorging (grammatica): meewerkend voorwerp (mv)

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
-Aan het einde van de les leer je over achtervoegsels.
-Aan het einde van de les kan je het meewerkend voorwerp van een zin vinden. 

Slide 2 - Tekstslide

Open je boek op blz. 102 
We gaan de opdrachten nakijken die bij het onderdeel woordenschat horen.

Slide 3 - Tekstslide

Lijdend voorwerp herhalen

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend voorwerp herhalen

Slide 5 - Tekstslide

Hoe vind je een lijdend voorwerp?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Onze judoleraar heeft een Facebookpagina aangemaakt voor onze club.

A
Onze judoleraar
B
Heeft
C
Heeft aangemaakt
D
Een Facebookpagina

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De laatste twee wedstrijden moeten we winnen voor het kampioenschap.
A
Het kampioenschap
B
De laatste twee wedstrijden
C
We
D
Moeten, winnen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn moeder zit een skypegesprek te voeren met haar zus in Spanje.
A
Mijn moeder
B
In Spanje
C
Een skypegesprek
D
Voeren

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Rohit en Quinten kopen een cadeau.
A
Een cadeau
B
Kopen
C
Rohit en Quinten

Slide 10 - Quizvraag

Theorie MV
  •  Het mv geeft aan voor wie iets bestemd is of aan wie iets verteld of gegeven wordt.
  • Een mv kan beginnen met aan, maar het hoeft niet.
  • Als het niet met aan begint, kun je het er meestal wel voor zetten. 

Slide 11 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp:
  1.  Noteer pv, ow, wg en lv.
  2. Stel de vraag: Aan wie + wg + ow+ lv? Het antwoord is het mv.
  3. Controleer tenslotte of je aan kunt weglaten of toevoegen:
  • Bvr:
  • Wouter/ heeft / een vraag / aan mij (mv) / gesteld.
  • Wouter / heeft / mij (mv) / een vraag / gesteld. 

Slide 12 - Tekstslide

Opdrachten
  •  Wat? Maken opdracht 1 t/m 5.
  • Waar? Op bladzijde 106 en 107
  • Hulp? Aantekeningen, boek, LessonUp dia of docent
  • Klaar? Herhaal de theorie voor jezelf nog eens. 

Slide 13 - Tekstslide


opdracht 3

Slide 14 - Open vraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 15 - Open vraag

Wat vind je nog lastig?

Slide 16 - Open vraag

opdracht 4

Slide 17 - Open vraag