Woordsoorten klas 2

Dinsdag 27 november
  • Huiswerk: 2.3 opdracht 9 en 10 af
  • Deze les: start 2.4 Grammatica
  • Herhaling woordsoorten m.b.v. quizvragen
  • Korte uitleg telwoord
  • Opdracht woordsoorten
  • Nakijken opdracht woordsoorten
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dinsdag 27 november
  • Huiswerk: 2.3 opdracht 9 en 10 af
  • Deze les: start 2.4 Grammatica
  • Herhaling woordsoorten m.b.v. quizvragen
  • Korte uitleg telwoord
  • Opdracht woordsoorten
  • Nakijken opdracht woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel 2.4
  • Ik kan een zin taalkundig ontleden door onder elk woord de juiste woordsoort te schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten
  • Lidwoord (LW)
  • Zelfstandig naamwoord (ZN)
  • Bijvoeglijk naamwoord (BN)
  • Werkwoord (WW)
  • Voorzetsel (VZ)
  • Persoonlijk voornaamwoord (PSV)
  • Bezittelijk voornaamwoord (BZV)
  • Aanwijzend voornaamwoord (AWV)

Slide 3 - Tekstslide

'Ik ga elke dag op de fiets naar school'.

Tot welke woordsoort behoort 'school'?
A
ZN
B
BN
C
WW
D
PSV

Slide 4 - Quizvraag

'Ik ga elke dag op de fiets naar school'.

Tot welke woordsoort behoort 'ga'?
A
ZN
B
BN
C
WW
D
PSV

Slide 5 - Quizvraag

'Ik ga elke dag op de fiets naar school'.

Tot welke woordsoort behoort 'naar'?
A
LW
B
BN
C
WW
D
VZ

Slide 6 - Quizvraag

'Ik ga elke dag op de fiets naar school'.

Tot welke woordsoort behoort 'de'?
A
LW
B
BN
C
WW
D
VZ

Slide 7 - Quizvraag

'Ik ga elke dag op mijn fiets naar school'.

Tot welke woordsoort behoort 'fiets'?
A
LW
B
BN
C
WW
D
ZN

Slide 8 - Quizvraag

'Ik ga elke dag op mijn fiets naar school'.

Tot welke woordsoort behoort 'Ik'?
A
ZN
B
PSV
C
BZV
D
AWV

Slide 9 - Quizvraag

'Ik ga elke dag op mijn fiets naar school'.

Tot welke woordsoort behoort 'mijn'?
A
ZN
B
PSV
C
BZV
D
AWV

Slide 10 - Quizvraag

Zij woonde in dat dorpje met haar bejaarde oma.
ZN
LW
BN
VZ
WW
PSV
BZV
AWV
Zij
woonde
in
dat
dorpje
met
haar
bejaarde
oma

Slide 11 - Sleepvraag

Telwoord
  • Hoeveelheid: drie, veertig, honderd, weinig, veel
  • Volgorde in een rij: eerste, vijftigste, laatste, zoveelste

Slide 12 - Tekstslide

Telwoord
  • Twijfel je? Zet er dan een getal (bv. vijf of vijfde) voor in de plaats!


  • Hij heeft veel vrienden. --> Hij heeft vijf vrienden.
  • Wij hebben veel gelachen. --> Wij hebben vijf gelachen.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht woordsoorten
  • Boek dicht!
  • Maak de opdrachten zelfstandig en in stilte.
  • Klaar? Vinger opsteken en wachten tot ik jouw blaadje heb opgehaald.
  • Start 2.4: opdracht 1, 2, 4 en 5

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Wat?          Opdracht woordsoorten en 2.4 opdracht 1, 2, 4 en 5
  • Hoe?          Zelfstandig, zachtjes overleggen mag
  • Hulp?         Buurman/buurvrouw, docent
  • Tijd?            Tot 10.05 uur
  • Resultaat? Opdrachten netjes in schrift, let op hoofdletters

                               en leestekens!

  • Klaar?           Nakijken: gemaakte opdrachten hoofdstuk 2

Slide 15 - Tekstslide

Nakijken

1. Voor opa  zal  mijn tante de worstjes in kleine plakjes snijden.

      VZ    ZN  WW  BZV   ZN    LW     ZN       VZ    BN      ZN          WW

2. Hij droomt van  een zonovergoten vakantie op Mallorca.

     PSV   WW    VZ    LW            BN                   ZN        VZ       ZN

3. Heb   je     haar  nieuwe  vriendje gezien?

      WW  PSV  BZV       BN            ZN         WW

4. Dat    is      de    zoveelste  keer!

    AWV  WW  LW       TW           ZN


Slide 16 - Tekstslide