Oefenen voor eindtoets TPC

Lessonup.app
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lessonup.app

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je weet hoe je vragen kunt beantwoorden in het Frans met woorden die je geleerd hebt
  • Je weet weer hoe het zit met Franse werkwoorden
  • Je weet wat je moet leren voor de toets

Slide 2 - Tekstslide

Réponds aux questions, fais une phrase complète.

Slide 3 - Tekstslide

 Est-ce que ça c'est un chapeau ou une chaussure?





Ça c'est .....


Slide 4 - Tekstslide


A
Ça c'est un chapeau.
B
Ça c'est une chaussure.

Slide 5 - Quizvraag

 Est-ce que ça c'est un manteau ou une table?

 





Ça c'est .....


Slide 6 - Tekstslide


A
Ça c'est une table.
B
Ça c'est un manteau.

Slide 7 - Quizvraag

Où est le chien?

Slide 8 - Tekstslide


A
Le chien est sous la table.
B
Le chien est sur la table.

Slide 9 - Quizvraag

Où est le chat?

Slide 10 - Tekstslide


A
Le chat est sur la table.
B
Le chat est sous la table.

Slide 11 - Quizvraag

Les verbes

Slide 12 - Tekstslide

Wat valt je op aan deze werkwoorden?
Danser
Parler
jouer
donner
écouter
étudier

Slide 13 - Tekstslide

Les verbes -ER
donner 
geven

je donne
ik geef
tu donnes
jij geeft
il/elle/on donne
hij/zij/men geeft
1. Je neemt het hele werkwoord

2. Je haalt ER er vanaf

3. Je plakt de juiste uitgang erachter

Slide 14 - Tekstslide

Écris la forme correcte de parler:
je ....

Slide 15 - Open vraag

Écris la forme correcte de donner:
tu ....

Slide 16 - Open vraag

Écris la forme correcte de jouer:
il ....

Slide 17 - Open vraag

Écris la forme correcte de danser:
elle ....

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Nu een aantal andere (onregelmatige) werkwoorden!

Slide 20 - Tekstslide

AVOIR
avoir
hebben

j'ai
ik heb
tu as
jij hebt
il/elle/on a
hij/zij/men heeft
Uit je hoofd leren!

Slide 21 - Tekstslide

Écris la forme correcte d'avoir:
tu .... oublié

Slide 22 - Open vraag

ÊTRE
être
zijn

je suis
ik ben
tu es
jij bent
il/elle/on est
hij/zij/men is
Uit je hoofd leren!

Slide 23 - Tekstslide

Écris la forme correcte d'être:
elle ....

Slide 24 - Open vraag

VOULOIR
vouloir
willen
je veux
ik wil
tu veux
jij wil
il/elle/on veut
hij/zij/men wil
Uit je hoofd leren!

Slide 25 - Tekstslide

Écris la forme correcte de vouloir:
Jean .... aller aux toilettes.

Slide 26 - Open vraag

POUVOIR
pouvoir
kunnen

je peux
ik kan
tu peux
jij kan
il/elle/on peut
hij/zij/men kan
Uit je hoofd leren!

Slide 27 - Tekstslide

Écris la forme correcte de pouvoir:
tu .... traverser la ligne magique.

Slide 28 - Open vraag

ALLER
aller
gaan

je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle/on va
hij/zij/men gaat
Uit je hoofd leren!

Slide 29 - Tekstslide

Écris la forme correcte d'aller:
je .... à l'école.

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide

Wat moet je leren voor de toets?
Zie classroom!
In de volgende les maak je een proeftoets!



Slide 32 - Tekstslide

Ga nu zelf aan de slag, kies uit:
  • leer woorden met flashcards
  • maak de petit test diagnostique, p. 38 (A, B, D)
  • bekijk een video over de ontkenning


Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide