nu beter Frans

nu beter Frans
2e en 3e klas
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

nu beter Frans
2e en 3e klas

Slide 1 - Tekstslide

Zij zijn geen Fransen
A
Ils ne sont des Français
B
ils ne pas sont des Français
C
ils ne sont pas Français
D
ils sont ne pas des Français

Slide 2 - Quizvraag

Les parents sont responsables que leurs enfants portent un casque à vélo. Ils risquent une amende de ..........( 135 euro) si l'enfant ne le porte pas.
A
cent trente-cinq euros
B
treize euros cinquante
C
dix euros trente cinq
D
cent treize-cinq euros

Slide 3 - Quizvraag

Il est quinze heures vingt-cinq.
A
Het is 5:15 uur
B
het is 3:52 uur
C
Het is 15:25 uur
D
Het is 20:00 uur

Slide 4 - Quizvraag

Son chat chante une chanson.
Wie is de eigenaar van de zingende kat?
A
een man of een vrouw (dat kun je hier niet zien)
B
een man
C
een vrouw

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer je de zin 'ils aiment le fromage' uitspreekt, verbind je dan 'ils' en 'aiment' met een verbindingsklank (medeklinker)?
A
nee
B
ja

Slide 6 - Quizvraag

Jeune, je suis verte. Vieille, je suis jaune. En automne, je tombe. Qui suis-je?
A
un marron
B
une fleur
C
un fruit
D
une feuille

Slide 7 - Quizvraag

Mon pays natal, c'est.... Belgique
A
geen lidwoord
B
le
C
la

Slide 8 - Quizvraag

Vertaling: mijn geboorteland is België. Elke landennaam wordt vooraf gegaan door een lidwoord. De meeste landennamen zijn vrouwelijk, zo ook la Belqique.
NB: eindigt een land op een e, dan meestal vrouwelijk!

Slide 9 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Frans:
Heb je gisteravond televisie gekeken?
A
Hier soir, tu as vu à la télé?
B
Tu as regardé la télé hier soir?
C
Tu as hier soir regardé la télé?
D
Tu as vu à la télé hier soir?

Slide 10 - Quizvraag

regarder la télé - tv kijken
Hier soir (tijdsaanduiding) moet aan het einde van de zin staan.
voir = zien; vu = gezien

Slide 11 - Tekstslide

(we vertrekken met de boot naar Engeland.)
Nous partons en bateau pour ...
A
l 'Allemagne
B
l'Autriche
C
l'Anglais
D
l'Angleterre

Slide 12 - Quizvraag

Welk getal is dit?
Quatre-vingts
A
80
B
24
C
84
D
90

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zeg je:
'wij hebben geen huisdieren.'
A
nous n'avons pas animals domestiques
B
nous n'avons pas d'animaux de maison
C
nous n'avons pas un animal de maison
D
nous n'avons pas d'animaux domestiques

Slide 14 - Quizvraag

Mon ami fait 'cocorico'.
C'est un ....
A
âne
B
coq
C
chat
D
cheval

Slide 15 - Quizvraag

Jacqueline adore les .... (snoepjes)
A
sucrettes
B
bonbons
C
chocolats
D
gâteaux

Slide 16 - Quizvraag

(De Franse nationale feestdag is op 14 juli.)
La fête nationale française est .... juillet.
A
au quatorze
B
le quatorzième
C
le quatorze
D
sur le quatorze

Slide 17 - Quizvraag

Où est-ce que tu vas travailler? ....
A
Hier
B
À huit heures
C
Bientôt
D
Chez H & M

Slide 18 - Quizvraag

Quand est-ce que tu vas travailler? ....
A
Hier
B
À huit heures
C
Chez H & M

Slide 19 - Quizvraag

Zij is geen studente
A
Elle est ne pas étudiante
B
Elle ne pas est étudiante
C
Elle n'est étudiante
D
Elle n'est pas étudiante

Slide 20 - Quizvraag

(Ik geef dit boek aan Jan.)
Je ... ce livre à Jean.
A
donne
B
donnons
C
donnent
D
donnes

Slide 21 - Quizvraag

L'ouverture (opening) de l'exposition est à .... (11.15)
A
onze heures moins le quart
B
onze heures treize
C
onze heures et quart
D
onze heures moins seize

Slide 22 - Quizvraag

L'ouverture (opening) de l'exposition est à .... (10.45)
A
onze heures moins le quart
B
onze heures moins cinquante
C
onze heures et quart
D
onze heures moins cinq

Slide 23 - Quizvraag

(Hij heeft naar muziek geluisterd)
Il ... de la musique
A
écouté
B
a éctouté
C
écoute
D
à écouté

Slide 24 - Quizvraag

Je suis né en mil-neuf-cent-quatre-vingt-trois.

Wat is het geboortejaar van deze persoon?
A
1993
B
1983
C
1973
D
1963

Slide 25 - Quizvraag

Hij is ziek geweest.

Il ... malade
A
ont été
B
ont eu
C
a été
D
a eu

Slide 26 - Quizvraag

Wat is 1998 in het Frans?
A
mille neuf cent quatre-vingt-dix-huit
B
mille neuf cent dix-huit
C
mil neuf cent vingt-huit
D
mil neuf cent quatre-vingt-huit

Slide 27 - Quizvraag

(Sophie en Pauline gaan met de bus naar school.)
Sophie et Pauline ........ à l'école en bus.
A
font
B
vont
C
ont
D
sont

Slide 28 - Quizvraag

Vul het goede (delend) lidwoord in of niets.
(Honden zijn trouw.)
........ chiens sont fidèles.
A
de
B
les
C
des
D
niets invullen

Slide 29 - Quizvraag

Hoe zeg je "welterusten?"
A
Bonsoir!
B
Bonne nuit!
C
Dors bien!
D
Bonne coucher!

Slide 30 - Quizvraag

Wat betekent het vetgedrukte woord:
Je voudrais une douzaine d'oeufs.
A
12-tal
B
10-tal
C
2-tal

Slide 31 - Quizvraag


(Haar neef speelt tennis.)
........ cousin joue au tennis.
A
son
B
ses
C
sa
D
se

Slide 32 - Quizvraag

(Maken jullie een excursie naar Parijs?)
.....une excursion à Paris?
A
Vous allez
B
Vous voyagez
C
Vous faites
D
Vous avez

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het getal?
trente mille six cent quatre-vingt-trois.
A
30.683
B
13.863
C
13.386
D
30.643

Slide 34 - Quizvraag

(Marie-Louise gaat naar Portugal.)
Marie-Louise va ........ Portugal.
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 35 - Quizvraag

(Ik ga salade eten.)
Je vais manger ........ salade.
A
--
B
de
C
de la
D
du

Slide 36 - Quizvraag


(Zij gaat een mooi rood T-shirt kopen.)
Elle va acheter ........ .

A
un T-shirt joli rouge
B
un T-shirt rouge jolie
C
un rouge T-shirt joli
D
un joli T-shirt rouge

Slide 37 - Quizvraag

Ils vont ........ Chine.
A
en
B
à
C
au
D
dans

Slide 38 - Quizvraag

Wat zou dit betekenen?

Slide 39 - Tekstslide

Wat betekent de uitdrukking manger sur le pouce ?
A
uit het vuistje eten
B
doen alsof je het eten lekker vindt
C
heel veel eten
D
je verbijten

Slide 40 - Quizvraag

Avec ........ on sent les bonnes et les mauvaises odeurs .
A
le nez
B
l'oreille
C
les yeux
D
la bouche

Slide 41 - Quizvraag

Le tennis

Slide 42 - Tekstslide


(Haar neef speelt tennis.)
........ cousin joue au tennis.
A
son
B
ses
C
sa
D
se

Slide 43 - Quizvraag

La Tour Eiffel

Slide 44 - Tekstslide

(Maken jullie een excursie naar Parijs?)
.....une excursion à Paris?
A
Vous allez
B
Vous voyagez
C
Vous faites
D
Vous avez

Slide 45 - Quizvraag

Louise est ........ aux Antilles.
Wat kan er op de open plek staan?
A
allé
B
aller
C
allée

Slide 46 - Quizvraag

Ils vont ........ Chine.
A
en
B
à
C
au
D
dans

Slide 47 - Quizvraag