TBL Adjectives + Adverbs (Nl)

ADJECTIVES + ADVERBS
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

ADJECTIVES + ADVERBS

Slide 1 - Tekstslide

Listening to special words
  1. Write down 7 describing words: WHAT someone or something is/ looks like...
  2. Write down 7 words that say HOW  someone does something

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.
We all love that funny movie.
I think he is a terrible singer.


Slide 5 - Tekstslide

Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of de hele zin.
  • Mary sings wonderfully.
  • My grandparents talk incredibly loudly.
  • I am eating an amazingly delicious steak right now.
  • Hopefully, she will call me back later.


Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
IC - ALLY
(fantastic - fantastically)
Y - ILY
funny - funnily

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Uitzonderingen:


good - well
quite - quite
fast - fast
hard - hard
long - long

Slide 9 - Tekstslide

DUS...

Ron is a careful driver.

Ron drives carefully.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Adjectives and Adverbs
Adverbs zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden

Slide 12 - Quizvraag

Adverbs (bijwoorden) beschrijven zelfstandige naamwoorden en adjectives (bijvoegl. naamw) beschrijven werkwoorden, bijwoorden en andere bijvoeglijke naamwoorden
A
true
B
false

Slide 13 - Quizvraag

Adjectives/adverbs:
The vacation went really ....
A
good
B
well

Slide 14 - Quizvraag

Adjectives & adverbs:
She put her glasses down ...
A
careful
B
carefully

Slide 15 - Quizvraag

Adjectives/adverbs:
She walks to school every morning
A
fast
B
fastly

Slide 16 - Quizvraag

Adjectives/adverbs:
Luigi speaks English.
A
fluently
B
fluent

Slide 17 - Quizvraag

Adjectives/adverbs:
We phoned the police.
A
immediately
B
immediate

Slide 18 - Quizvraag

My aunt always cries very ___!
A
loud
B
loudly

Slide 19 - Quizvraag

Do you know that ___ song?
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 20 - Quizvraag

___, my mum will buy me some birthday presents!
A
Hopeful
B
Hopefully

Slide 21 - Quizvraag

Wow, Justin sings ___!
I absolutely love him.
A
fantastic
B
fantastically

Slide 22 - Quizvraag

I am going to be ___ for school!
A
late
B
lately

Slide 23 - Quizvraag

Beyoncé dances ___, doesn't she?
A
fabulous
B
fabulously

Slide 24 - Quizvraag

Vinny plays rugby very ___.
A
good
B
well

Slide 25 - Quizvraag

Hermione ___ answered the question.
A
happy
B
happily

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link