werkwoordspelling H1 - les 2

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • herhaling gebiedende wijs
  • herhaling werkwoordspelling
  • zelfstandig werken of stillezen

Slide 2 - Tekstslide

doel
  • Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige tijd correct spellen.
  • Ik kan werkwoorden in de gebiedende wijs correct spellen.

Slide 3 - Tekstslide

gebiedende wijs
  • zinnen met een bevel erin
  • in zinnen met een gebiedende wijs staat geen onderwerp

Slide 4 - Tekstslide

gebiedende wijs
  • ik-vorm tt :  luister naar je leraar / kijk goed uit / doe de deur                              dicht

Slide 5 - Tekstslide

dus: ik-vorm bij
  • pv-tt als ik voor of achter de pv staat : ik zwem, vind ik
  • pv-tt als je/jij achter de pv staat: kom je? / luister je?
  • gebiedende wijs: neem iedere les een boek mee

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Hoe vorm je de persoonsvorm in de verleden tijd?

Slide 8 - Tekstslide

sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd onregelmatig worden vervoegd. Je krijgt een nieuwe vorm:
bijten    -  ik beet
kopen   -  ik kocht
lopen    -  ik liep

Slide 9 - Tekstslide

sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden kun je meestal schrijven wat je hoort. Als de vorm op een t-klank eindigt, kijk dan naar het hele werkwoord om te zien of je een t of een d moet schrijven. 
lijden        -   leed
smijten    -   smeet
rijden       -    reed
snuiten   -    snoot

Slide 10 - Tekstslide

zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd regelmatig worden vervoegd. Je gebruikt dan:
ik-vorm   +  te(n) : ik maakte, wij lachten
                                      of 
ik-vorm   +  de(n) : jij hoorde, jullie belden

Slide 11 - Tekstslide

't ex kofschip
Om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd met -d of -t geschreven moet worden, kun je gebruik maken van een ezelsbruggetje. 

Slide 12 - Tekstslide

't ex kofschip
1)   vind de stam van het werkwoord : haal -en van het                              werkwoord af 
2)  kijk of de laatste letter van de stam een medeklinker uit                    't  ex-kofschip is : t, x, k, f, s, ch, p

              Let op:  Gebruik hiervoor de stam, niet de ik-vorm!

Slide 13 - Tekstslide

't ex kofschip
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit                           't ex-kofschip?                 t, x, k, f, s, ch, p 

ja     ->  schrijf ik-vorm + te(n)  : praten  ->  ik praatte
                                                                 kruisen -> ik kruiste
nee ->  schrijf ik-vorm + de(n) : zagen  ->  ik zaagde
                                                                 zeven  ->  ik zeefde

Slide 14 - Tekstslide

 voltooid of onvoltooid deelwoord ?
Voltooid deelwoord : het is al gebeurd           ->  de geverfde deur

Onvoltooid deelwoord : het is nog gaande  ->  De dampende maaltijd staat                                                                                                      klaar.

Slide 15 - Tekstslide

voltooid deelwoord
  • Hoort bij het gezegde.
  • Kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn.
  • Kan achter hij heeft, hij is of hij wordt gezet worden.
  • Begint meestal met ge-
  • Kan ook beginnen met be-, ver-, ont-, her- of er-

Slide 16 - Tekstslide

voltooid deelwoord bij zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord bij zwakke werkwoorden is regelmatig.
Je schrijft:

ge  +  ik-vorm  +  t : gefietst, gemaakt, gedanst
ge + ik-vorm + d : gebeld, gehoord, gekneusd

Slide 17 - Tekstslide

voltooid deelwoord bij zwakke werkwoorden
Om te weten of het voltooid deelwoord op -d of -t eindigt, 
moet je kijken naar de verleden tijd.

spelen   -   speelde   -   gespeeld
maken   -   maakte    -   gemaakt
spellen  -   spelde     -    gespeld


Slide 18 - Tekstslide

onvoltooid deelwoord
  • geeft aan dat een handeling nog niet voltooid is, nog                    bezig is.
  • Je schrijft ALTIJD en d achter het hele werkwoord.                                   Lachend loopt de jongen door school.                                                   Fietsend belde Eva naar huis.

Slide 19 - Tekstslide

 voltooid deelwoord, bijvoeglijk gebruikt? ?

Slide 20 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord (BN)
voltooid : het is al gebeurd

de geverfde deur
de gewonnen wedstrijd
het verzonnen verhaal

Slide 21 - Tekstslide

voltooid deelwoord
  • Hoort bij het gezegde.
  • Kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn.
  • Kan achter hij heeft, hij is of hij wordt gezet worden.
  • Begint meestal met ge-
  • Kan ook beginnen met be-, ver-, ont-, her- of er-

Slide 22 - Tekstslide

BN bij een voltooid deelwoord
Om te weten of het voltooid deelwoord op -d of -t eindigt, 
moet je kijken naar de verleden tijd.

spelen   -   speelde   -   gespeeld
maken   -   maakte    -   gemaakt
spellen  -   spelde     -    gespeld


Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

zelfstandig werken
weektaak: 
Hoofdstuk 1 Spelling (werkwoorden): 1 t/m 4

extra oefenen? -> Nieuw Nederlands online -> trainen

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

zelfstandig werken
weektaak: 
Hoofdstuk 1 Spelling (werkwoorden): 1 t/m 4

extra oefenen? -> Nieuw Nederlands online -> trainen

Slide 27 - Tekstslide

doel
  • Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige tijd correct     spellen.
  • Ik kan werkwoorden in de gebiedende wijs correct spellen.

Slide 28 - Tekstslide