HV 2 - herhaling Kapitel 1 & 2

HV 2 - herhaling Kapitel 1 & 2

nakijken opdrachten deze week t/m 30
herhaling 
vraagwoorden
persoonlijke voornaamwoorden
haben
sein
getallen
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

HV 2 - herhaling Kapitel 1 & 2

nakijken opdrachten deze week t/m 30
herhaling 
vraagwoorden
persoonlijke voornaamwoorden
haben
sein
getallen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel


Je kent de vormen van de werkwoorden haben & sein en kunt ze toepassen in zinnen.

Slide 2 - Tekstslide

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je in het Duits?
persoonlijke voornaamwoorden

Slide 3 - Woordweb

Tekst

Slide 4 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden
ik
jij
hij
zij
het
ich 
du
er
sie
es

Slide 5 - Sleepvraag

Het werkwoord sein.  
timer
1:00
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 6 - Sleepvraag

Slide 7 - Video

Wähle die passende Form des Verbs sein: Wo ____ du denn heute?
A
sind
B
seid
C
ist
D
bist

Slide 8 - Quizvraag

Setze das richtige Verb sein ein: Wir ____ in Berlin gewesen.
A
sind
B
war
C
ist
D
seid

Slide 9 - Quizvraag

Welches Verb passt hier: Er ____ der Lehrer.
A
ist
B
bin
C
sind
D
war

Slide 10 - Quizvraag

Fülle die richtige Form des Verbs sein aus: Mein Sohn und meine Tochter ____ nicht zu spät.
A
ist
B
seid
C
sind
D
bin

Slide 11 - Quizvraag

Schrijf de vraagwoorden die je  kent in het Duits op 



Slide 12 - Woordweb

Verbind de Nederlandse en Duitse vraagwoorden met elkaar
wie
wo
wer
was
woher
hoe
waar
wie
wat
waarvandaan

Slide 13 - Sleepvraag

Slide 14 - Tekstslide

Wie alt ist die Oma? Sie hat ihren Geburtstag gefeiert.
A
siebzig Jahre
B
fünfzig Jahre
C
achtzig Jahre
D
neunzig Jahre

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Herhaling van de Duitse vraagwoorden: Welke passen bij elkaar? 
NL: Wie? 
Wo?
Waarom 
D: Wie?
D: Wer
Waar? 
Warum? 
NL: Hoe?

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Video

Wie heißt die Freundin von (mijn broer)?
A
meinem Bruder
B
meine Brüder
C
mien Bruder
D
mein Opa

Slide 19 - Quizvraag

ich
du
er
wir
ihr
sie /
Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
haben

Slide 20 - Sleepvraag

Welke vorm van haben past op de streep: _______ Peter einen Schlüssel?
A
Habe
B
Hast
C
Haben
D
Hat

Slide 21 - Quizvraag

Welke vorm van haben past op de streep: Max und Moritz _______ wieder viel Erfolg!
A
habe
B
habt
C
haben
D
hat

Slide 22 - Quizvraag

Welke vorm van haben past op de streep: _______ Peter einen Schlüssel?
A
Habe
B
Hast
C
Haben
D
Hat

Slide 23 - Quizvraag

Welke vorm van haben past op de streep: ________ du das gehört?
A
Haben Sie
B
Hat
C
Haben
D
Hast

Slide 24 - Quizvraag

Welche Form von 'haben' passt in die Lücke: Sie << hat>> einen neuen Freund?
A
hat
B
habt
C
habe
D
haben

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Zet de getallen van laag (A) naar hoog (E).
A
B
C
D
E
zwanzig

sieben
zwölf
neunzehn
fünf

Slide 27 - Sleepvraag

Schrijf het getal 17 in het Duits op:

Slide 28 - Open vraag

Schrijf het getal 20 in het Duits op:

Slide 29 - Open vraag

Wie schreibt man die Zahl 16 auf Deutsch?
A
sechszehn
B
sechs
C
sechzehn
D
sebenzehn

Slide 30 - Quizvraag

Welche Zahl entspricht '16' auf Deutsch?
A
neun
B
zehn
C
nuen
D
Neun

Slide 31 - Quizvraag

Wie lautet die deutsche Bezeichnung für die Zahl 1?
A
neun
B
eins
C
ein
D
drei

Slide 32 - Quizvraag

3

Slide 33 - Video

Thema Familie

Slide 34 - Woordweb

00:23
Hoeveel kosten de salamipizza's samen?

Slide 35 - Open vraag

00:31
Hoeveel kosten de pizza's?

Slide 36 - Open vraag

01:00
Hoeveel kost de pizza per stuk?

Slide 37 - Open vraag

Sprechen - Andere Vorstellen

Slide 38 - Tekstslide

Wie heißt die Tante?
A
Mein Tante heißt Ida.
B
Sie wohnt in Joure.
C
Meiner Tante ist groß.
D
Meine Tante heißt Anne.

Slide 39 - Quizvraag

Wo wohnst du?
A
Ich wohnen in Joure.
B
Wir wohnen in Sneek.
C
Ich wohne in Joure.
D
Du wohnest in Groningen.

Slide 40 - Quizvraag

Welche Fragen bedenkt ihr zum Thema Familie

Slide 41 - Open vraag

Sprachmittel: Meine Familie
Wie is dat?
Wer ist das?
Dat is mijn ...
Das ist mein/ meine ... .
Hoe heet hij/ zij?
Wie heißt er/ sie?
Hij/ zij heet ... .
Er/ sie heißt ... .
Hoe oud is hij/ zij?
Wie alt ist er/ sie?
Hij/ zij is ... jaar oud.
Er/ sie ist ... Jahre alt.

Slide 42 - Tekstslide

Sprechen: Meine Familie
Arbeite in Gruppen von zwei personen.

Die eine Person stellt die Fragen. Die andere beantwortet die Fragen.
Wechselt danach die Rollen.

Slide 43 - Tekstslide

S.  3 Sprechen 
Aufgabe 3
Stammbaum 

 Stel je eigen familie aan de klas voor!
Das ist mein(e)......
1. Ihr/sein Name ist...
2. Sie/ er ist........Jahre Alt. 
3. Sie/er wohnt in...

timer
5:00

Slide 44 - Tekstslide