Praktische economie herhalen module 1 toetsprep

§ 2.1, 2.2 herhaling en §2.3  Havo
Kernprincipes:
1) Schaarste (dwingt te kiezen tussen alternatieven)
2) Alternatief aanwendbaar -> je kiest voor de optie met de hoogste nettobaten (baten-kosten)
3) Budgetlijn: alle productcombinaties die je kunt
 kopen van een gegeven budget




1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

§ 2.1, 2.2 herhaling en §2.3  Havo
Kernprincipes:
1) Schaarste (dwingt te kiezen tussen alternatieven)
2) Alternatief aanwendbaar -> je kiest voor de optie met de hoogste nettobaten (baten-kosten)
3) Budgetlijn: alle productcombinaties die je kunt
 kopen van een gegeven budget




Slide 1 - Tekstslide

De kern van economie: schaarste

Slide 2 - Tekstslide

Belangrijkste begrippen in quizlet
scan de code en oefen thuis

Slide 3 - Tekstslide

Nettobaten = baten - kosten = beste keuze voor aanwending middelen tijd en geld
baten/waardering
kosten/ongemak
netto baten
oppas
€ 30
€ 10
€ 20
concert
€ 60
€ 50
€ 10
Netflix
€ 15
€ 0
€ 15
hoogste nettobaten is beste keuze

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijking Budgetlijn 
B = (P1 × Q1) + (P2 × Q2)

Slide 5 - Tekstslide

budgetlijn en werken vs vrije tijd
1) informatie voor tekenen budgetlijn
op de y-as staat uurloon x 24 uur 

op de x-as staat 24 uur

Teken budgetlijn bij salaris van € 25

Je kunt echter geen 24 uur werken. De tekst geeft dan 
12 uur bijvoorbeeld

Slide 6 - Tekstslide

Oefenen met budgetlijn: 24 uur
Antwoord:
a) € € 25 (is loon per uur) x 24 uur = 600
Budgetlijn: zie grafiek (alle uren werken: 24 uur x € 25 = € 600)
0 uur werken is 24 uur vrije tijd (zie budgetlijn 5) 

c) Teken in dezelfde grafiek een tweede budgetlijn die ontstaat 
door een loonsverhoging naar €30. (zie grafiek 6)
d) Indien je € 360 wilt verdienen. Hoeveel bedragen dan de 
opofferingskosten?
Om € 360 te verdienen, moet je 12 uur werken (€360 : €30= 12 uur). 
Je offert dus 12 uur vrije tijd op

Slide 7 - Tekstslide

Belangrijke begrippen bij ruil
Autarkie: economie zonder ruil
Eigendom (eigendomsrechten)
Voorwaarden voor ruil: de ruilverhouding moet voor beide partijen aantrekkelijk zijn
Transactie kosten beïnvloeden de ruilverhouding
Instituties kunnen transactiekosten verlagen

Slide 8 - Tekstslide

§ 2.3 Ruil, scholing en specialisatie
Waarom is specialisatie goed voor de economie? 
Wie moet zich waarin specialiseren? --> comparatief kostenvoordeel

Kernwoorden:
- arbeidsproductiviteit
- specialisatie / arbeidsdeling


Slide 9 - Tekstslide

Dus naast specialisatie hebben we ook arbeidsdeling. Hierdoor neemt de arbeidsproductiviteit ook toe.
Arbeidsdeling is de taak opdelen in deeltaken (zie filmpje volgend slide). 

zo wordt de burger flipper steeds handiger en sneller --> arbeidsproductiteit neemt toe. 
ook door gebruik van machines neemt arbeidsproductiviteit toe 

Arbeidsproductiviteit = productie per gewerkt uur. 
hoe hoger de arbeidsproductiviteit, hoe hoger het loon

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Oefenen met arbeidsproductiviteit
Twee fastfoodketens, Mekkie en King, bereiden hamburgers in hun restaurants. De arbeidsproductiviteit is een maatstaf voor hoe efficiënt de werknemers van een bedrijf hamburgers kunnen bereiden. Arbeidsproductiviteit wordt berekend als het aantal geproduceerde hamburgers per werknemer per uur.
Gegevens:
Bij Mekkie werken er 5 werknemers in een shift van 8 uur. Ze bereiden samen 800 hamburgers per shift.
Bij King werken er 6 werknemers in een shift van 8 uur. Ze bereiden samen 1200 hamburgers per shift.
a) Bereken de arbeidsproductiviteit per werknemer per uur bij Mekkie en ook voor King

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen met arbeidsproductiviteit
Bij Mekkie werken er 5 werknemers in een shift van 8 uur. Ze bereiden samen 800 hamburgers per shift.
Bij King werken er 6 werknemers in een shift van 8 uur. Ze bereiden samen 1200 hamburgers per shift.
a) Bereken de arbeidsproductiviteit per uur bij Mekkie en ook voor King



Mekkie: 800 : (5 x 8 =) 40 = 20 
King: 1200 : (6x8 =) 48 uur = 25 


 

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen met arbeidsproductiviteit
Bij Mekkie werken er 5 werknemers in een shift van 8 uur. Ze bereiden samen 800 hamburgers per shift.
Bij King werken er 6 werknemers in een shift van 8 uur. Ze bereiden samen 1200 hamburgers per shift.

Omdat de arbeidsproductiviteit bij King hoger ligt dan bij Mekkie, verdienen de medewerkers bij King 5% meer dan de medewerkers bij Mekkie. Het uurloon bij King is 16,80
Arbeidsproductiviteit: Mekkie: 800 : (5 x 8 =) 40 = 20
King: 1200 : (6x8 =) 48 uur = 25 

B) Bereken de loonkosten per hamburger voor Mekkie en voor King



 

Slide 14 - Tekstslide

B) Bereken de loonkosten per hamburger voor King
Bij Mekkie werken er 5 werknemers in een shift van 8 uur. Ze bereiden samen 800 hamburgers per shift.
Bij King werken er 6 werknemers in een shift van 8 uur. Ze bereiden samen 1200 hamburgers per shift.
Omdat de arbeidsproductiviteit bij King hoger ligt dan bij Mekkie, verdienen de medewerkers bij King 5% meer dan de medewerkers bij Mekkie. Het uurloon bij King is €16,80
Arbeidsproductiviteit: Mekkie: 800 : (5 x 8 =) 40 = 20
King: 1200 : (6x8 =) 48 uur = 25 

Antwoord: totale uren voor 1200 hamburgers bij King: 6 x 8 uur = 48 uur x €16,80 = totale loonkosten €806,40. Dit delen door de 1200 hamburgers = €0,67 loonkosten per hamburger





 

Slide 15 - Tekstslide

B) Bereken de loonkosten per hamburger voor Mekkie
Bij Mekkie werken er 5 werknemers in een shift van 8 uur. Ze bereiden samen 800 hamburgers per shift.
Omdat de arbeidsproductiviteit bij King hoger ligt dan bij Mekkie, verdienen de medewerkers bij King 5% meer dan de medewerkers bij Mekkie. Het uurloon bij King is €16,80
Arbeidsproductiviteit: Mekkie: 800 : (5 x 8 =) 40 = 20
King: 1200 : (6x8 =) 48 uur = 25 

Antwoord: uurloon bij Mekkie = €16,80 : 105 x 100 = €16 per uur.
Totale uren voor 800 hamburgers bij Mekkie: 5 x 8 uur = 40 uur x €16 = totale loonkosten €640. Dit delen door de 800 hamburgers = €0,80 (loonkosten) per hamburger





 

Slide 16 - Tekstslide

3.1 functies van geld herkennen
en te vergelijken
Ruilmiddel.            rekenmiddel.          oppotmiddel

Slide 17 - Tekstslide







Chartaal geld:

het tastbare geld:
munten en biljetten






Giraal geld
onzichtbare geld: 
geld op je betaalrekening
Twee soorten geld:

Slide 18 - Tekstslide

Maatschappelijke geldhoeveelheid: 
geld in handen van publiek (M1)
Chartaal geld (in de kluis) bij banken hoor NIET bij de maatschappelijke geldhoeveelheid (spaartegoeden ook niet)
geld bij bedrijven WEL

Slide 19 - Tekstslide

Waarde van geld
  • Nominale waarde:
     de waarde die op het geld staat.
  • Intrinsieke waarde: 
     de materiaalwaarde van het geld.
  • Reele  waarde: koopkracht van geld

Slide 20 - Tekstslide

2 soorten procentrekenen
1) Het prijs is 3% gestegen en is nu €14,50. Wat was de prijs voor de stijging?

  • De nieuwe prijs is nu 103% (dus terugrekenen naar 100%)
  • --> 14,50: 103 x 100 = 14,0776699 dus € 14,08

Slide 21 - Tekstslide

2 soorten procentrekenen
2)  15 % van je totale geldbezit zit in je portemonnee. In je portemonnee zit € 110 aan eurobriefjes en munten
a) Hoeveel geld bezit je totaal?

  • € 110 is dus 15%. je moet rekenen naar 100%
  • --> €110: 15 x 100 = € 733,33 (rond af op 2 decimalen!)
  • b) Hoeveel is je girale geldhoeveelheid?
  • 733,33 x 85% ofwel 733,33 x 85/100 = 733,33 x 0,85 = € 623,33

Slide 22 - Tekstslide