Th4 Voeding en vertering, B6: Organen voor vertering

Thema 5
Voeding en vertering
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 5
Voeding en vertering

Slide 1 - Tekstslide

B6: De organen voor vertering
Tekstboek bladzijde 28
Werkboek bladzijde 30

Slide 2 - Tekstslide

Doelstelling

Je moet de delen van het verteringsstelsel kunnen noemen met hun functies en kenmerken.


Je moet de verteringssappen kunnen noemen met hun functies.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van chemische vertering?
A
Je neemt een hap van een appel.
B
Je kauwt op een stuk appel
C
Voedingsstoffen worden omgezet in voedingsproducten
D
Je darmen nemen de voedingsproducten op

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van mechanische vertering?
A
Je neemt een hap van een appel.
B
Je kauwt op een stuk appel
C
Voedingsstoffen worden omgezet in voedingsproducten
D
Je darmen nemen de voedingsproducten op

Slide 5 - Quizvraag

De functie van het verteringsstelsel is het omzetten van...................... in ....................
Speeksel en maagsap zijn voorbeelden van.....................
De enzymen in...................... zorgen ervoor dat voedingsstoffen........................ worden afgebroken. Voedingsstoffen die...................... door de darmwand heen kunnen worden omgezet in verteringsproducten. Verteringsproducten kunnen...........................door de darmwand heen.
Sleep de onderdelen naar de zinnen.
Verteringssappen
Verteringssappen
Sneller
Langzamer
Voedingsstoffen
Voedingsproducten
Wel
Niet

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is geen functie van darmperistaltiek?
A
voedselbrij kneden
B
voedselbrij vermengen met verteringssappen
C
voedselbrij voortduwen
D
voedselbrij zuiveren van giftige stoffen.

Slide 7 - Quizvraag

verteringsstelsel

Slide 8 - Tekstslide

Organen voor vertering
De organen van het verteringsstelsel liggen voornamelijk in de romp. 
Belangrijke organen voor de vertering zijn de slokdarm, maag, lever, dunne darm en dikke darm.

Slide 9 - Tekstslide

Mondholte, keelholte en slokdarm
De vertering van voedsel begint in je mondholte. Je speekselklieren(zie afbeelding linksonder) produceren speeksel, een verteringssap dat bestaat uit water, slijm en een enzym. Het slijm verhoogt de glijbaarheid van het voedsel, waardoor het inslikken gemakkelijker gaat. Het enzym in speeksel zorgt voor de vertering van zetmeel. Hierdoor wordt zetmeel in je voedsel voor een deel al in je mond verteerd.
Met je tong verplaats je het voedsel vanuit je mondholte naar je keelholte. Door te slikken wordt het voedsel in je slokdarm geduwd. Bij het inslikken wordt de neusholte automatisch afgesloten met de huig en de luchtpijp met het strotklepje (zie afbeelding rechtsonder). Het voedsel kan dan alleen je slokdarm in.

Slide 10 - Tekstslide

Maag
Door de darmperistaltiek van je slokdarm wordt het voedsel voortgeduwd naar je maag. Ook in de maagwand zitten kringspieren en lengtespieren. Doordat deze spieren zich afwisselend samentrekken en ontspannen, is je maag vrijwel constant in beweging. Hierdoor wordt het voedsel gekneed en vermengd met de verteringssappen uit de maagwand (zie afbeelding).
Maagsapklieren in de maagwand produceren maagsap. Maagsap bestaat uit water, zoutzuur en een enzym. Het zoutzuur doodt bacteriën die met je voedsel zijn meegekomen. Door het enzym in het maagsap worden eiwitten in je voedsel voor een deel verteerd.
Aan het eind van je maag zit een kringspier die de uitgang van je maag kan afsluiten: de maagportier. Deze laat telkens maar kleine hoeveelheden voedsel door naar de twaalfvingerige darm. Hierdoor heeft de maag een functie als tijdelijke opslagplaats voor voedsel.

Slide 11 - Tekstslide

Twaalfvingerige darm, lever, galblaas en alvleesklier

Via de maagportier komt het voedsel in de twaalfvingerige darm (afbeelding links ). In deze darm komen verteringssappen uit de lever en de alvleesklier bij het voedsel.
De lever produceert gal, die tijdelijk wordt opgeslagen in de galblaas. Via de galbuis wordt de gal naar de twaalfvingerige darm gevoerd, wanneer dat nodig is. De galblaas is dus geen klier, maar een opslagplaats. 
Vetten mengen zich niet met water, maar vormen grote druppels. Gal verdeelt die grote vetdruppels in kleinere druppeltjes (afbeelding rechts). Dat heet emulgeren. Door het emulgeren wordt het oppervlak van de druppels sterk vergroot. Daardoor zijn de vetten beter bereikbaar voor enzymen en kunnen ze sneller worden verteerd. Gal verteert vetten niet, maar emulgeert ze alleen. In alvleessap van de alvleesklier zitten verschillende enzymen die zorgen voor de vertering van eiwitten, koolhydraten en vetten.

Slide 12 - Tekstslide

Dunne darm
De dunne darm is bij mensen ongeveer zes meter lang. Deze lange darm ligt sterk gekronkeld en opgerold in de buik. In de wand liggen darmsapklieren die darmsap produceren (zie afbeelding). Darmsap bevat enzymen die de vertering van eiwitten en koolhydraten afmaken. Daarna kunnen de verteringsproducten via de darmwand worden opgenomen in het bloed.
In het darmkanaal (van de mondholte tot en met de dunne darm) komen verschillende verteringssappen bij het voedsel. Die verteringssappen bevatten veel water. Daardoor bevat ook de voedselbrij nu veel water. Daarin zijn de voedingsstoffen en verteringsproducten opgelost. Het water met de voedingsstoffen en verteringsproducten wordt in de dunne darm opgenomen in het bloed. Dat gebeurt via de darmwand. De wand van de dunne darm is sterk geplooid (zie afbeelding). Op de darmplooien staan weer uitstulpingen: de darmvlokken. Door de darmplooien en darmvlokken heeft de darmwand een zeer groot oppervlak.
In de darmvlokken liggen bloedvaten en de wand van de darmvlokken 
is heel dun. Hierdoor kan water met opgeloste voedingsstoffen en
verteringsproducten worden opgenomen in het bloed. Door het 
grote oppervlak van de darmwand gaat de opname van stoffen snel. 
Het bloed vervoert de opgenomen stoffen naar de cellen 
van het lichaam.

Slide 13 - Tekstslide

Dikke darm en blindedarm
De dunne darm mondt uit in de dikke darm (zie afbeelding). Vlak onder deze overgang ligt de blindedarm. De blindedarm heeft geen eigen functie bij de vertering. Aan de onderkant van de blindedarm zit een uitstulping: het wormvormig aanhangsel of de appendix. Bij een ‘blindedarmontsteking’ is dit aanhangsel ontstoken. Het wordt dan operatief verwijderd. De blindedarm zelf blijft zitten.
De dikke darm is ongeveer anderhalve meter lang. Vanuit de dunne darm komen onverteerde voedselresten in de dikke darm. Deze brij bevat nog veel water. Via de wand van de dikke darm wordt vrijwel al dit water opgenomen in het bloed. Daardoor wordt de brij van voedselresten ingedikt. Als dat niet voldoende gebeurt, heb je diarree. Je verliest dan te veel vocht en kunt uitdrogen.

In de celwanden van plantaardig voedsel zit cellulose. Dit koolhydraat is voor mensen moeilijk 
te verteren, want in de verteringssappen van mensen zit geen enzym dat cellulose 
kan verteren. In de dikke darm leven bacteriën die wel zo’n enzym produceren. Hierdoor
wordt in de dikke darm een deel van de plantaardige voedselresten alsnog verteerd. Bij de 
vertering van cellulose ontstaat onder andere glucose dat voor een deel wordt 
opgenomen in het bloed.

Slide 14 - Tekstslide

Verteringssappen en wat ze verteren

  • Speeksel: zetmeel
  • Maagsap: eiwitten
  • Gal: vetten emulgeren
  • Alvleessap: Eiwitten, koolhydraten en vetten
  • Darmsap: Eiwitten, koolhydraten

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf de namen op van onderdelen: 1, 4, 5, 6, 8, 11, 12, 18.
Schrijf ze zo op 1=...

Slide 16 - Open vraag

Je voedsel gaat door verschillende organen. Daar wordt het voedsel verteerd.
Sleep de organen in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
7
Maag
Dikke darm
Slokdarm
Mondholte
Endeldarm
Twaalfvingerige darm
Dunne darm

Slide 17 - Sleepvraag

Nadat je je voedsel hebt gekauwd, slik je het door.
1.Welk deel zorgt ervoor dat het voedsel niet in de luchtpijp komt?
2.Welk deel zorgt ervoor dat het voedsel niet in de neus komt?
A
1. het strotklepje, 2. de huig
B
1. de huig, 2. het strotklepje
C
1. het strotklepje, 2. daar zit geen klep
D
1. de huig, 2. daar zit geen klep

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de functie van de maag?

Slide 19 - Open vraag

In de maag gaan de meeste bacteriën dood.
Hoe komt dat?
A
Door de kneedbewegingen in de maag
B
Door de temperatuur van de maag
C
Door het zoutzuur in de maag

Slide 20 - Quizvraag

Welke twee verteringssappen worden afgegeven aan de voedselbrij in de twaalfvingerige darm?

Slide 21 - Open vraag

In welk deel van het darmkanaal wordt water met verteringsproducten opgenomen in het bloed?
A
Dunne darm
B
Dikke darm
C
Twaalfvingerige darm
D
Endeldarm

Slide 22 - Quizvraag

Waarom is de naam 'blindedarmontsteking' eigenlijk onjuist?

Slide 23 - Open vraag

Wat is de functie van de endeldarm?

Slide 24 - Open vraag

Is de anus in normale toestand samengetrokken of ontspannen?

Slide 25 - Open vraag

Het komt weleens voor dat er in de galblaas galstenen worden gevormd. Stoffen in gal klonteren dan samen en worden hard: een galsteen. Als een galsteen de galbuis verstopt, kunnen er problemen ontstaan met de vertering.

Welke voedingsstof kan dan niet goed worden verteerd?
A
Eiwitten
B
Vetten
C
Koolhydraten

Slide 26 - Quizvraag

Jan heeft al een aantal dagen diarree.

Wat moet Jan doen?
A
genoeg eten om zijn darmen gevuld te houden
B
medicijnen nemen zodat zijn darmen sneller gaan werken
C
zich warm aankleden zodat hij veel gaat zweten
D
veel water drinken om uitdroging te voorkomen

Slide 27 - Quizvraag

Welk orgaan voert bij Jan zijn taak niet goed uit? Leg je antwoord uit.

Slide 28 - Open vraag

Opdrachten werkboek
M b5 opdr. 33, 34, 36, 38, 39, 40 (vanaf blz 33)

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video