Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Argumentatiestructuur
D
Verklaringsstructuur
Slide 12 - Quizvraag
Welke tekststructuur herken je door tijdsaanduidingen in de tekst?
A
Verleden/heden
B
Argumentatie
C
Voor/nadelen
D
Aspecten
Slide 13 - Quizvraag
probleem-en-oplossing:
meestal betoog (lezer overtuigen).
Samenvatting als slot? Dan vaak beschouwing of uiteenzetting
bewering-argument:
altijd betoog
Slide 14 - Tekstslide
voordelen- en-nadelen:
alleen beschrijving = uiteenzetting
verschillende standpunten bekeken = beschouwing
duidelijke mening = betoog
vroeger-en-nu
vroeger-en-toekomst
alleen beschrijving = uiteenzetting
verschillende standpunten bekeken = beschouwing
duidelijke mening = betoog
Slide 15 - Tekstslide
verschijnsel-verklaring:
Iets wordt verklaard. Gaat verder dan uitleggen.
Alleen verklaring = uiteenzetting.
Beetje voorkeur = beschouwing.
Duidelijk 1 verklaring = betoog
Verschijnsel-bespreking: verschillende aspecten (onderdelen) van iets worden besproken.
Meestal uiteenzetting,
soms beschouwing.
Slide 16 - Tekstslide
Noem de verschillende tekstsoorten
Slide 17 - Woordweb
Citeren
Citeren: letterlijk uit de tekst overschrijven
Citaat: stukje dat je letterlijk hebt overgeschreven
Aanhalingstekens (begin en einde van de zin)
(regelnummer)
Slide 18 - Tekstslide
Citeren: citeren is het letterlijk overnemen van een zin of stukje tekst. Bij citeren zet je de eerste twee en de laatste twee woorden van de zin of het tekstgedeelte neer. Tussen de woorden zet je drie puntjes. Het hele citaat moet tussen aanhalingstekens. Achter het citaat zet je de regelnummers.
''Citeren is...de regelnummers.'' (1-5)
Slide 19 - Tekstslide
Argumenteren
Slide 20 - Tekstslide
Nevenschikkend. Allemaal los van elkaar bestaande argumenten. Je kan ze allemaal noemen of maar één.