Theorie examenbundel paragraaf 1 - 9

Theorie examenbundel
Je leest zelfstandig een stukje uit de bundel en daarna krijg je een paar vragen.

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Theorie examenbundel
Je leest zelfstandig een stukje uit de bundel en daarna krijg je een paar vragen.

Slide 1 - Tekstslide

paragraaf 1 Examenbundel 
Lees even met me mee.

Slide 2 - Tekstslide

2. Taalgebruik en aantal woorden


Slide 3 - Tekstslide

Voor taal- en spelfouten krijg je aftrek in je puntenaantal op je examen. Hoeveel fouten mag je maximaal maken?

Slide 4 - Open vraag

Ook als je antwoord inhoudelijk fout is en geen punten oplevert, wordt het op taalgebruik en spelling beoordeeld.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer wordt er geen punt afgetrokken voor taal- en spelfouten? Dat gebeurt...
A
als je in telegramstijl antwoordt.
B
als je een kleine letter gebruikt waar een hoofdletter hoort.
C
als je geen punt zet achter je zin.
D
als je in je antwoord een of een paar woorden weglaat.

Slide 6 - Quizvraag

Als je gevraagd wordt 'in een of meer volledige zinnen te antwoorden', wordt een punt afgetrokken voor een antwoord als 'Omdat de ijskappen smelten.'
A
waar (losse bijzin, formuleerfout)
B
niet waar (losse bijzin, geeft niets)

Slide 7 - Quizvraag

3. signaalwoorden en signaalzinnen
4. tekstsoort, schrijfdoel, intentie van de schrijver 


Slide 8 - Tekstslide

opsomming
conclusie

reden/verklaring
doel
oorzaak-gevolg
toelichting 
bovendien
       dus 
aangezien
om te
daardoor
ter illustratie

Slide 9 - Sleepvraag

beschouwing
uiteenzetting
betoog
opiniëren
informeren
overtuigen
subjectief 
Objectief
objectief/subjectief

Slide 10 - Sleepvraag

6. Citeren en met eigen woorden 


Slide 11 - Tekstslide

Als er gevraagd iets 'met eigen woorden' uit te leggen, dan mag je ook citeren.
A
Ja, natuurlijk.
B
Nee, absoluut niet.

Slide 12 - Quizvraag

Het is nu de bedoeling dat je deze zin, ja deze hele zin die je nu leest, op de correctie manier dus met regelnummers (1-3) citeert in het vakje hieronder.

Slide 13 - Open vraag

7. Hoofdgedachte en hoofdvraag 

Slide 14 - Tekstslide

In een antwoord op een met-eigen-woordenvraag mag je geen termen uit de tekst letterlijk overnemen.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

In een met-eigen-woordenvraag (parafraseer) mag je het max. aantal woorden met 10% overschrijden.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Je citeert niet meer dan één zin als je de hoofdgedachte van een tekst weergeeft.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

8. Samenvatten 


Slide 18 - Tekstslide

Voordat je begint aan een samenvattingsopgave ga je na of de tekst een betoog, beschouwing of uiteenzetting is. Waarom is dat handig?

Slide 19 - Open vraag

9. Functies van tekstgedeeltes. 

Slide 20 - Tekstslide

Noteer vijf functiewoorden die vooral van belang zijn voor het slot van een tekst.

Slide 21 - Open vraag

10. Standpunt en argumenten

Slide 22 - Tekstslide

Wat zijn voorbeelden van verschillende soorten argumenten?
A
feiten, voorbeelden, vergelijking, gevolg
B
enkelvoudige, nevenschikkende argumentatie
C
nuancering, relativering, constatering
D
overdrijven van de voordelen, vals dilemma

Slide 23 - Quizvraag

12 Drogredenen

Slide 24 - Tekstslide

Welke aanduiding is fout voor de bedoelde drogreden?
A
onjuist beroep op oorzaak-gevolg
B
onjuist beroep op een oorzaak-gevolgschema
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
non sequitur (het volgt er niet uit)

Slide 25 - Quizvraag

Wanneer is een argumentatie niet consistent?
A
de bron is niet deskundig
B
de gebruikte argumenten leiden niet naar het standpunt
C
er zijn niet voldoende argumenten gegeven
D
het argument maakt het standpunt niet aannemelijker

Slide 26 - Quizvraag