A2Taalcompl. 3.6 scheidbare werkwoorden

Lesdoelen voor vandaag:

Na de les van vandaag:
weten jullie wat een scheidbaar werkwoord is en hebben we geoefend met zinnen met scheidbare werkwoorden.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen voor vandaag:

Na de les van vandaag:
weten jullie wat een scheidbaar werkwoord is en hebben we geoefend met zinnen met scheidbare werkwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Mopje:

Twee slakken zijn aan het wandelen. 
'Doei, ik ga hier oversteken', zegt de één. 
Zegt de andere: 'Nee, niet doen! Morgen komt de bus!'

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord heeft 2 woorden:
een werkwoord en een ander woordje.

schoonmaken = schoon + maken 
aankomen = aan + komen
nadenken = na + denken

Slide 3 - Tekstslide

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie/wat. Dan het werkwoord wat je aan aanpast aan de wie/wat. Het andere woord staat op de laatste plaats in de zin:

Ik   maak   de keuken   schoon.
De trein   komt   om 10:00 uur   aan.
Wij   denken   eerst  na

Slide 4 - Tekstslide

Twee werkwoorden in de zin?
Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin. 



Slide 5 - Tekstslide

Nu komen er vragen
Je hoeft alleen de woorden in te vullen.
Dus als er gevraagd wordt:

Wat is het hele werkwoord in deze zin?
Mijn dochter belt haar vriendin op.

Dan is het antwoord: opbellen

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het hele werkwoord?

De docent legt de opdracht uit.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord?

Ik maak de tafel schoon.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord?

Ik schrijf de woorden op.

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.

De docent ...... haar jas ......(ophangen).

Slide 10 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.

Ik ....... de som ........ (uitleggen).

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.

Hoe moet ik dit probleem ........ (oplossen)?

Slide 12 - Open vraag

Schrijf de goede vorm van het werkwoord.

De wedstrijd moet .......(doorgaan).

Slide 13 - Open vraag

Nu 2 werkwoorden! Schrijf in de goede vorm

Het kind ....... de straat ....... (mogen-oversteken)

Slide 14 - Open vraag

Schrijf in de goede vorm
Ik ....... de keuken vanmiddag ....... (gaan schoonmaken)

Slide 15 - Open vraag

Hij schrijft op een zin op het bord.
Goed of Fout?

Slide 16 - Open vraag

Het lesdoel van vandaag was dat jullie weten wat een scheidbaar werkwoord is en dat we geoefend hebben met zinnen.

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Wie kan een voorbeeld geven?

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide