In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Herhaling ho. 7 en ho. 11
Slide 2 - Tekstslide
Een verhouding
Een verhouding kan een verband aangeven tussen een deel en een totaal. Verhoudingen zijn altijd gehele getallen.
Slide 3 - Tekstslide
Maak van de verhouding een breuk:
3 op de 4
A
3/4
B
0,75
C
4/3
D
75%
Slide 4 - Quizvraag
De verhouding 40 op 100 kun je verkleinen. Welke verkleining is dan juist?
A
20 op 50
B
10 op 25
C
2 op 5
D
1 op 2,5
Slide 5 - Quizvraag
Maak de verhouding kleiner.
2 op de 18
A
1 op de 3
B
1 op de 9
C
2 op de 9
D
1 op de 8
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de kleinste verhouding van tussen blauwe en witte vakjes?
A
4 : 5
B
2 : 2,5
C
1 : 1,25
D
8 : 10
Slide 7 - Quizvraag
Verkleinen en vergroten
Je kan een verhouding verkleinen en vergroten. Je deelt beide getallen door hetzelfde getal
-> maak gebruik van een verhoudingstabel.
Bijvoorbeeld: 2 bioscoopkaartjes kosten 18 euro
Hoeveel kosten 5 bioscoopkaartjes?
Euro
€18
...
...
Bioscoopkaartjes
2
1
5
: 2
: 2
x 5
x 5
Slide 8 - Tekstslide
2 kg sinaasappels kost €2,80.
Hoeveel kost 3 kg sinaasappels?
Slide 9 - Open vraag
1 op de 5 lampionnen in een boom is geel. Er hangen 4 gele lampionnen in de boom.
Hoeveel lampionnen hangen er in totaal in de boom?
Slide 10 - Open vraag
In een vaas staan 60 tulpen. 1 op de 3 tulpen in de vaas is blauw.
Hoeveel blauwe tulpen staan er in de vaas?
Slide 11 - Open vraag
Verhoudingen, breuken en procenten
Slide 12 - Tekstslide
Van verhouding naar breuk: samen oefenen
Samen oefenen. Maak van de verhoudingen een breuk. Vereenvoudig zo ver mogelijk.
2 op de 4 leerlingen =
10 op de 15 ouders =
8 op de 40 docenten =
Slide 13 - Tekstslide
Breuken: deel van een geheel
Er zijn 48 hockeyers. 2/3 zijn meisje, hoeveel meisjes zijn dat?
Stap 1: bereken 1/3 deel:
48 : 3 = 16 --> 1/3 deel = 16 hockeyers.
Stap 2: bereken nu 2/3 deel:
2/3 past 2x in 1/3
dus: 16 x 2 = 32 --> dit is 2/3
Slide 14 - Tekstslide
Maak de breuken gelijknamig: 5/8 en 1/2
Slide 15 - Open vraag
Verhoudingen vereenvoudigen
Je kunt met een verhouding ook het totaal berekenen.
2 op de 6 gasten op een feest willen koffie.
Vereenvoudig dit zo ver mogelijk.
Aantal koffiedrinkers
2
1
Totaal aantal gasten
6
3
Ik kan 2 & 6 beide delen door 2.
: 2
Slide 16 - Tekstslide
Er zijn 20 winkels in het dorp te vinden, waarvan vier winkels een telefoonwinkel. Wat is de verhouding tussen de telefoonwinkels en het totale aantal winkels?
Vereenvoudig het antwoord. Schrijf met :
Slide 17 - Open vraag
In een kudde van 9 olifanten leven 3 mannetjes. Wat is de verhouding tussen het aantal mannetjes en het totaal aantal olifanten?
Vereenvoudig zo ver mogelijk. Schrijf het op met :
Slide 18 - Open vraag
Wat is de verhouding witte vogels op het totale aantal vogels?
Slide 19 - Open vraag
Totaal van een verhouding berekenen
Ingrid koopt 3 bruine broden en 2 witte broden.
Wat is de verhouding tussen het aantal witte broden en het totaal aantal broden?
Ik moet eerst weten hoeveel broden er in totaal zijn -> 3 + 2 = 5
Schrijf dan de verhouding op:
wit broden : totaal broden
2 : 5
Slide 20 - Tekstslide
Wat is in verhouding goedkoper?
30 enveloppen voor € 2,45 of 20 enveloppen voor € 1,69?
30 enveloppen voor € 2,45 zijn in verhouding het goedkoopst.
Slide 21 - Tekstslide
Welke van deze zakken potgrond is naar verhouding het goedkoopst?
Maak een verhoudingstabel op een los blaadje.
A
die van 35 liter
B
die van 50 liter
Slide 22 - Quizvraag
In een klas zitten 12 jongens en 16 meisjes. Wat is de verhouding tussen het aantal meisjes en het totaal aantal leerlingen?
Vereenvoudig zo ver mogelijk.
A
12 : 16
B
16 : 28
C
3 : 4
D
4 : 7
Slide 23 - Quizvraag
Vergelijken
Wanneer je prijzen of hoeveelheden vergelijkt, kun je verhoudingstabellen gebruiken.
Je rekent de prijzen of hoeveelheden terug of door naar hetzelfde getal.
Dus van beide moet je evenveel hebben.
Slide 24 - Tekstslide
Wat is naar verhouding de goedkoopste haargel?
Bereken met een verhoudingstabel op een los blaadje.
A
Tube haargel
B
Pot haargel
Slide 25 - Quizvraag
tweedimensionale figuren
Slide 26 - Tekstslide
Driedimensionale figuren (3D)
--> Zijn ruimtelijke figuren
Ze hebben drie dimensies: lengte, breedte, hoogte.
De platte kanten van 3d figuren, noem je: vlakken.
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Uitslagen
Slide 29 - Tekstslide
Driedimensionale figuren
Piramide
Balk
Kegel
Kubus
Cilinder
Slide 30 - Sleepvraag
Welke uitslag hiernaast is GEEN uitslag van een balk?
A
geel
B
groen
C
blauw
Slide 31 - Quizvraag
Uitslag B is de uitslag van een...
A
Cilinder
B
Balk
C
Bol
D
Piramide
Slide 32 - Quizvraag
Evenwijdige lijnen zijn
A
c en d
B
a en b
C
c en b
D
a en d
Slide 33 - Quizvraag
Waar / niet waar: Parallelle lijnen snijden elkaar nooit.
A
waar
B
niet waar
Slide 34 - Quizvraag
Welke hoeken zijn loodrecht?
Groen kruisjes bij de loodrechte hoeken
Rode kruisjes bij de hoeken die niet loodrecht zijn
Slide 35 - Sleepvraag
Waar / niet waar Een hoek van 90 graden = een loodrechte hoek