Oefenopdrachten module 2: vraag en aanbod

Opgave 1
Gegeven is de volgende vraagvergelijking:
Qv = -4p + 28

Hoe groot is het consumentensurplus bij een prijs van 4?

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Opgave 1
Gegeven is de volgende vraagvergelijking:
Qv = -4p + 28

Hoe groot is het consumentensurplus bij een prijs van 4?

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 2
Bereken de prijselasticiteit van de vraag (Epv). Geef ook aan of de vraag prijselastisch of prijsinelastisch is. 
a) Als de prijs van een product daalt van €16,- naar € 14,88 zal de gevraagde hoeveelheid stijgen van 45.600 stuks naar 52.440 stuks. 
b) Van een product stijgt als gevolg van een prijsdaling van 5% de gevraagde hoeveelheid van 6.000 naar 6.210 stuks.


Slide 2 - Tekstslide

Opgave 3
Aardbeien hebben een prijselasticiteit van –0,3. De prijs van aardbeien stijgt door een slechte oogst van € 2,10 per bakje naar € 2,52.

Bereken met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert.

Slide 3 - Tekstslide

Opgave 4
Als gevolg van een prijsstijging van een goed daalt de gevraagde hoeveelheid met 10%. De prijselasticiteit van de vraag bedraagt –0,4. Na de prijsstijging bedraagt de prijs van het goed € 15.

Bereken de prijs van het goed voor de prijsstijging.

Slide 4 - Tekstslide

Opgave 5
Het inkomen stijgt van €30.000 naar €36.000 per jaar. Hierdoor stijgen de uitgaven aan luxe goederen met 30%.
a) Bereken de inkomenselasticiteit van luxe goederen.
Als gevolg van de inkomensstijging besluit het gezin niet met de auto, maar met het vliegtuig op vakantie te gaan. 
b) Zijn autovakanties voor dit gezin een luxe goed, een normaal goed of een inferieur goed? Verklaar je antwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Opgave 6
Een producent van aardbeien heeft de volgende totale kosten:
TK = 5q + 500.000. De marktprijs is gelijk aan €10 per kistje. 
a) Hoe groot zijn de totale constante kosten?
b) Hoe groot zijn de gemiddelde totale kosten bij een productieomvang van 60.000?
c) Hoe groot zijn de marginale kosten?




Slide 6 - Tekstslide

Opgave 7
Een producent verkoopt zijn product tegen de marktprijs van € 250,-. De totale constante kosten zijn voor deze producent € 200.000,- per maand. De gemiddelde variabele kosten zijn € 150,-.

Bereken de break-even-productie per maand.

Slide 7 - Tekstslide

Opgave 8
TK = q^2 + 6q + 10, waarbij q in 1000 stuks is. 
Marktprijs = € 20. 
De MK-functie en GTK-functie:
a) Bij welke productieomvang 
is er maximale winst? 
b) Hoe groot is de omvang van de maximale winst?

Slide 8 - Tekstslide

Opgave 9
qv = -2p + 20 
qa = 2p - 4
a) Bereken de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid op deze markt.
b) Geef de grafische afleiding van de evenwichtsprijs.


Slide 9 - Tekstslide

Stel dat een jaar later de aanbodcurve in verschoven zoals hieronder staat geschetst.






c) Is het aanbod gestegen of gedaald? Verklaar je antwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Uitwerkingen opgaven
Opgave 1
Qv = -4p + 28
Bij q = 0 is p = 28 / 4 = 7
Bij p = 4 is q = -4 x 4 + 28 = 12
CS = (7 - 4) x 12 / 2 = 36 / 2 = 18

Slide 11 - Tekstslide

Opgave 2
a) Procentuele verandering prijs: (14,88 – 16) / 16 x 100% = -7%
 
Procentuele verandering gevraagde hoeveelheid: 
(52.440 – 45.600) / 45.600 x 100% = 15% 
Epv = 15% / -7% = -2,14
           Elastisch 
b) Procentuele verandering van de prijs: -5%
Procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid: (6.210 – 6.000) / 6.000 x100%= 3,5%
Epv = 3,5% / -5% = -0,7
            Inelastisch 

Slide 12 - Tekstslide

Opgave 3
Proc. ver. prijs: [(2,52 – 2,10) / 2,10] x 100% = 20%
-0,3 = procentuele verandering gevraagde hoeveelheid / 20%
Dus: procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid = -0,3 x 20 = -6%

Opgave 4
-0,4 = -10 / procentuele verandering prijs.
De procentuele verandering van de prijs = -10% / -0,4 = 25%
Dus €15 = 125%; prijs was dus: (€15 / 125) x 100 = €12,-

Slide 13 - Tekstslide

Opgave 5
a) 30% / 20% x 100 = 1,5
b) Autovakanties zijn inferieure goederen voor dit gezin; bij een stijging van het inkomen, daalt de vraag ernaar.

Opgave 6
a) € 500.000
b) TK = 5 x 60.000 + 500.000 = 800.000 GTK = 800.000 / 60.000 = 13,33
c) MK = 5

Slide 14 - Tekstslide

Opgave 7
TO = 250q
     TK = 150q + 200.000 
TO = TK 250q = 150q + 200.000 100q = 200.000 
 q = 200.000 / 100 = 2.000

Opgave 8
a) prijs = MO = 20 MO = MK ligt dus bij q = 7
b) TO = 7.000 x € 20 = € 140.000
TK = q^2 + 6q + 10 = 7^2 + 6 x 7 +10 = 101 (x 1000)
TW = TO – TK = 140.000 – 101.000 = € 39.000

Slide 15 - Tekstslide

Opgave 9
a) qa = qv -2p + 20 = 2p - 4 -4p = -24 p = 6
p = 6 q = 2 x 6 - 4 = 8
b)




c) Het aanbod is gedaald; bij elke prijs wordt er nu minder aangeboden dan eerst.

Slide 16 - Tekstslide