Maandag 27/05 2H1

Le cours de français du 23 mai
SO + 0,1 van de vocabulairelijsten A en B

Pak alleen een pen. 
Zet je naam, klas en datum op het papier.

5 Franse woorden vertalen en 5 Nederlandse woorden vertalen. Alle 10 goed? Dan + 0,1 op de leestoets erbij.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Le cours de français du 23 mai
SO + 0,1 van de vocabulairelijsten A en B

Pak alleen een pen. 
Zet je naam, klas en datum op het papier.

5 Franse woorden vertalen en 5 Nederlandse woorden vertalen. Alle 10 goed? Dan + 0,1 op de leestoets erbij.

Slide 1 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui
- SO le jeudi 6 juin
- Bijvoeglijk naamwoord, hoe zat het ook alweer?
- Corriger exercice bijvoeglijk naamwoord
- Samenvattende opdracht
- Terminer

Slide 2 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord kan iets zeggen over
A
het lijdend voorwerp
B
het zelfstandig naamwoord
C
het zelfstandig naamwoord en onderwerp
D
het meewerkend voorwerp en onderwerp

Slide 3 - Quizvraag

Een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord is
A
onze
B
plant
C
op
D
lang

Slide 4 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord komt in het Frans normaal gesproken
A
voor het zelfstandig naamwoord
B
achter het zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

De vorm van het bijvoeglijk naamwoord hangt af van
A
het geslacht en het aantal
B
alleen het geslacht
C
alleen het aantal
D
niks

Slide 6 - Quizvraag

Waarom zijn er uitzonderingen bij het bijvoeglijk naamwoord?
A
Omdat dat nou eenmaal zo is
B
Omdat de vorm anders kan zijn
C
Omdat zowel de vorm als de plaats anders kan zijn
D
Omdat de plaats anders kan zijn

Slide 7 - Quizvraag

Schema
Nous allons corriger l'exercice.

Aan de hand van het schema gaan we kijken of we alle goede antwoorden kunnen invullen. 

Slide 8 - Tekstslide

Exercice avec le présent, passé composé et l'adjectif
Vertaal de volgende zinnen:
1. Hij heeft een blauw t-shirt.
2. Hij heeft een mooie broek.
3. Hij is lang.
4. Hij is naar school geweest.
5. Hij heeft met zijn vrienden gepraat.
6. * Hij heeft zes verschillende lessen gehad. 
7. * Hij draagt zijn zware boeken (m).
8. Verzin zelf een originele zin!

* lessen = cours, dragen = porter  &  zwaar = lourd     Ik loop rond om te helpen.

timer
20:00

Slide 9 - Tekstslide

Apprendre la liste de voca E
Tijd over? Leer vocabulairelijst E :)

Slide 10 - Tekstslide

Terminer
Apprendre: la liste de vocabulaire E

Slide 11 - Tekstslide