1. Neem de hele zin over.
Verpl = ik schaam me2. Zoek de persoonsvorm Toeval = ik scheer me
3. Maak zinsdelen
4. Zoek het onderwerp
5. Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde? Denk aan de kww!
6. Lijdend voorwerp? (wie/wat + ond + wwg)
7. Meewerkend voorwerp? (aan wie/voor wie + ond + gez + lv)
8. Bijwoordelijke bepaling?