4. Differentiatie-les - verdieping

Verdieping
Grammatica
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verdieping
Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

In deze les vind je moeilijkere stof en opdrachten over het zinsdeel 'lijdend voorwerp'. 
Grammatica - verdieping

Slide 2 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Extra uitleg

Slide 3 - Tekstslide

Een wederkerend werkwoord is een werkwoord waar het woord een wederkerend voornaamwoord (zich, me, je, ons) bij hoort. 

Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Voorbeelden: 
Zich schamen - ik schaam me
Zich vergissen - hij vergist zich
Zich vermaken - jullie vermaken jullie
Zich wassen - zij wassen zichzelf

Slide 4 - Tekstslide

Er zijn twee vormen van wederkerende werkwoorden: 
  1. Verplicht wederkerende werkwoorden
  2. Toevallig wederkerende werkwoorden
Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

  1. Verplicht wederkerende werkwoorden
Hierbij hoort altijd een wederkerend voornaamwoord bij. 



Je kan namelijk niet een ander schamen of vergissen. Alleen jezelf. 

Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Voorbeelden: 
Zich schamen - ik schaam me
Zich vergissen - hij vergist zich

Slide 6 - Tekstslide

  1. Verplicht wederkerende werkwoorden
Wanneer het wederkend voornaamwoord verplicht is, hoort het wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons) bij het werkwoordelijk gezegde. 

Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Voorbeeld: 
We | schaamden | ons | voor onze opmerking
Pv: schaamden
Ow: we
Wg: schaamden ons
Lv: -

Slide 7 - Tekstslide

   2. Toevallig wederkerende werkwoorden
Hierbij hoort niet altijd een wederkerend voornaamwoord bij. 



Je kan namelijk jezelf wassen, maar ook een ander. Dat geldt ook voor vermaken. 

Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Voorbeelden: 
Zich vermaken - jullie vermaken jullie
Zich wassen - zij wassen zichzelf

Slide 8 - Tekstslide

    2. Verplicht wederkerende werkwoorden
Wanneer het wederkend voornaamwoord niet verplicht is, hoort het wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons) bij het lijdend voorwerp. 

Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Voorbeeld: 
Ik | was | me | in de ochtend | altijd | met water. 
Pv: was
Ow: ik
Wg: was
Lv: me

Slide 9 - Tekstslide

Heel kort samengevat: 
1. Verplicht wederkerende werkwoorden
          Wederkerend voornaamwoord bij wg
2. Toevallig wederkerende werkwoorden
          Wederkerend voornaamwoord bij lv
Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Hoe kan je controleren of een werkwoord een verplicht of toevallig wederkerend werkwoord is: 
  • Bij verplicht wederkerende werkwoorden kun je geen 'zelf' vastplakken aan het wederkerend voornaamwoord. 
  • Bij toevallig wederkerende werkwoorden kan je meestal wel 'zelf' vastplakken aan het wederkerend voornaamwoord. 



De eerste zin klopt niet. Hierdoor weet je dat het een verplicht wederkerend werkwoord is. 
De tweede zin klopt wel. Hierdoor weet je dat het een toevallig wederkerend werkwoord is. 
Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Voorbeeld: 
  1. Wij schaamden onszelf voor de opmerking
  2. Ik was mezelf met water

Slide 11 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
Extra oefeningen

Slide 12 - Tekstslide

Noteer de pv en zet zinsdeelstrepen. Noteer dan het ow, wg en lv. Let op: niet iedere zin bevat ieder zinsdeel. 
1. Mijn moeder bemoeit zich veel te veel met mijn kledingkeuze. 
2. Die Job Cohen moet zich vast twee keer per dag scheren. 
3. Als enig kind zul je vaak jezelf moeten vermaken. 
4. Laatst verslikte ik me lelijk in een hete vleeskroket. 
5. Waarom sloof jij je toch zo uit voor dat stomme kind?
6. Jouw ergernis over die rotstreek kunnen wij ons heel goed indenken. 
7. Waarom hebben jullie je vandaag zo zwaar opgemaakt? 
8. Zo'n dure zonvakantie kunnen wij ons niet veroorloven. 
Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden - oefening (1)

Slide 13 - Tekstslide

1. Mijn moeder | bemoeit | zich | veel te veel | met mijn kledingkeuze. 
Pv: bemoeit
Ow: mijn moeder
Wg: bemoeit zich
Lv: -

2. Die Job Cohen | moet | zich | vast | twee keer per dag | scheren. 
Pv: moet
Ow: Die Job Cohen
Wg: moet scheren
Lv: zich
Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden - antwoorden (1)

Slide 14 - Tekstslide

3. Als enig kind | zul | je | vaak | jezelf | moeten vermaken. 
Pv: zul
Ow: je
Wg: zul moeten vermaken
Lv: jezelf

4. Laatst | verslikte | ik | me | lelijk | in een hete vleeskroket. 
Pv: verslikte
Ow: ik
Wg: verslikte me
Lv: -
Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden - antwoorden (1)

Slide 15 - Tekstslide

5. Waarom | sloof | jij | je | toch | zo | uit | voor dat stomme kind?
Pv: sloof
Ow: jij
Wg: sloof je uit
Lv: -

6. Jouw ergernis over die rotstreek | kunnen | wij | ons | heel goed | indenken. 
Pv: kunnen
Ow: wij
Wg: kunnen ons indenken
Lv: jouw ergernis over die rotstreek
Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden - antwoorden (1)

Slide 16 - Tekstslide

7. Waarom | hebben | jullie | je | vandaag | zo zwaar | opgemaakt? 
Pv: hebben
Ow: jullie
Wg: hebben opgemaakt
Lv: je

8. Zo'n dure zonvakantie | kunnen | wij | ons | niet | veroorloven. 
Pv: kunnen
Ow: wij
Wg: kunnen ons veroorloven
Lv: zo'n zure zonvakantie
Het lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden - antwoorden (1)

Slide 17 - Tekstslide