D-toets les Verbes - 4Hv
1 / 28
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
trouver
chercher
gagner
aider
demander
habiter
manger
acheter
frapper
tomber
travailler
rester
aimer
rencontrer
commencer
vinden
zoeken
verdienen
helpen
vragen
wonen
eten
kopen
slaan
vallen
werken
blijven
houden van
ontmoeten
beginnen
Slide 8 - Sleepvraag
fermer
écouter
nettoyer
soigner
pleurer
passer
détester
sluiten
luisteren
schoonmaken
verzorgen
huilen
doorbrengen
haten, verafschuwen
Slide 9 - Sleepvraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
finir
choisir
rougir
réussir
punir
obéir
eindigen
kiezen
rood worden, blozen
slagen
straffen
gehoorzamen
Slide 12 - Sleepvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
rendre
répondre
attendre
entendre
vendre
perdre
descendre
teruggeven
antwoorden
wachten
verkopen
verliezen
horen
naar beneden gaan, uitstappen
Slide 15 - Sleepvraag
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
s' occuper de
s'ennuyer
se débrouiller
s'appeler
s'endormir
se moquer de
zich bezig houden met
zich vervelen
zich redden
heten
inslapen
uitlachen
Slide 18 - Sleepvraag
se laver
se reposer
se lever
se sauver
zich wassen
uitrusten
opstaan
(zich) redden
Slide 19 - Sleepvraag
Slide 20 - Tekstslide
faire
je fais
tu fais
il fait
on fait
nous faisons
vous faites
ils font
elle fait
elles font
doen / maken
ik doe
jij doet
hij doet
men doet
wij doen
jullie doen / u doet
zij (mnl) doen
zij (vrl) doen
zij doet
Slide 21 - Sleepvraag
faire la vaisselle
faire les courses
faire le ménage
faire des études
faire la lessive
faire du vélo
afwassen
boodschappen doen
het huishouden doen
studeren
fietsen
wassen
Slide 22 - Sleepvraag
Slide 23 - Tekstslide
dire
vouloir
aller
faire
prendre
être
pouvoir
zeggen
willen
gaan
doen / maken
nemen
zijn
kunnen
Slide 24 - Sleepvraag
vouloir
lire
avoir
voir
avoir besoin de
savoir
vivre
willen
lezen
zien
hebben
nodig hebben
kennen
leven
Slide 25 - Sleepvraag
venir
rire
mettre
revenir
devoir
il faut
komen
lachen
zetten, leggen, aandoen
terugkomen
moeten
je / men moet
Slide 26 - Sleepvraag
prendre
apprendre
comprendre
nemen
leren
begrijpen
Slide 27 - Sleepvraag
welke werkwoorden deed je nog fout?
