1HV 4.7 Grammatica zinsdelen: mv

1 / 29
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Wat leer je?

hoofdzin en bijzin
meewerkend voorwerp
Kahoot! Samenstelling, synoniem, tegenstelling, betekenis achterhalen

Slide 2 - Tekstslide

      Lezen

Slide 3 - Tekstslide



hoofdzin = 
pv + o  
2 hoofdzinnen? en, maar, want, dus, of

Slide 4 - Tekstslide

bijzin: pv en o uit elkaar 


Let op:
- de voegwoorden, 
- pv en werkwoorden achteraan de zin
- en als je woorden zoals 'niet' tussen de pv en o kan zetten

Slide 5 - Tekstslide

Ik heb morgen een toets, dus ga ik vroeg naar bed.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
geen zin

Slide 6 - Quizvraag

Terwijl de regen met bakken uit de hemel komt, zitten wij lekker binnen.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
onzin

Slide 7 - Quizvraag

Vaste volgorde zinsdelen benoemen
1. persoonsvorm(en) onderstrepen
2. enkele en dubbele zinsdeelstrepen
3. werkwoordelijk 
4. onderwerp
5. lijdend voorwerp
6. meewerkend voorwerp

Slide 8 - Tekstslide

§4.7 Grammatica zinsdelen
Het meewerkend voorwerp (mv)
Naast de rollen o en lv in de zin, speelt het mv ook mee. 
Het mv werkt mee aan het onderwerp, gezegde én lijdend voorwerp.
Meestal bij werkwoorden 'geven' of 'vertellen'.

Ik  / gaf / mijn tante / een cadeautje.
o      wg          mv                            lv

Slide 9 - Tekstslide

Hoe vind je het mv? 
1. Stel de mv-vraag:   Aan wie / voor wie of wat + wg + o + lv?
Ik geef mijn tante een cadeautje: Aan wie geef ik een cadeautje?

2. De aan/voor-proef: 
Als het zinsdeel begint met aan/voor en je kunt dit voorzetsel weglaten.
Als het zinsdeel niet begint met aan/voor, maar je dit kunt toevoegen.
Ik geef (aan) mijn tante een cadeautje



Slide 10 - Tekstslide

Uitlegfilmpje mv online in Talent

Slide 11 - Tekstslide

Placemat:
Schrijf stilletjes in een hoekje de zin op en benoem de zinsdelen.
Daarna gaan jullie overeenkomsten ontdekken.
Met wat voor soort zinnen hebben we hier te maken?



  • Als   mensen   in   natuurparken   rondrijden,   doen   ze   vreemde   dingen.

  • Als / mensen in natuurparken / rondrijden // doen / ze / vreemde dingen.
  •                           o                                       pv + wg        pv+wg     o                 lv          
  • In een samengestelde zin plaats je dubbele zinsdeelstrepen: //


Slide 12 - Tekstslide

Nog eentje dan, ... en let op het aantal pv's!
  • Ze gaan uit de auto omdat ze hun kinderen een onvergetelijk moment willen bezorgen. 



  • Ze / gaan/ uit de auto // omdat / ze / hun kinderen / een onvergetelijk moment / willen / bezorgen.
  •  o    pv+wg            -                    -             o              mv                                            lv                            pv+wg      wg 
  • In een samengestelde zin plaats je dubbele zinsdeelstrepen: //

Slide 13 - Tekstslide

Wat?
§4.7 Grammatica zinsdelen: nakijken 1 t/m 4 + maken 6, 7, 9
Hoe?
Leerwerkboek B
Hulp?
Boek, klasgenoot, Straver
Resultaat?
Huiswerk 
Leerdoel?
Meewerkend voorwerp
Klaar?
Taak 11
Kahoot!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide




Hoe ging het in de klas?
Wat weet je nu?

Slide 16 - Tekstslide

Wat weet je nu?

hoofdzin en bijzin
meewerkend voorwerp (mv)
samenstelling, synoniem, tegenstelling, betekenis 

Slide 17 - Tekstslide

Einde van de les

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide


                         Uit Ta!ent: meewerkend    voorwerp (mv)

Slide 20 - Tekstslide

Taaluitdaging
Beschrijf een boek, film, 
tv-serie, toneelstuk, 
musical of game
in precies vijf woorden!

Slide 21 - Tekstslide

Typ hier jouw vijf woorden...

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Oefenvragen proefwerk 4.3 Lezen en 4.5 Woorden
1. Wat is het tekstdoel?
2. Wat is het onderwerp van de tekst?
3. Heeft de tekst een tweedeling of driedeling?
4. Tekstverbanden: opsommend, tijdsvolgorde, tegenstellend, uitleggend
5. Waar verwijst dit woord naar?
6. Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
7. Wat is het leespubliek?
8. Kies de woordbetekenis of omschrijf de woordbetekenis.

Slide 24 - Tekstslide

Expertgroepen

Elk groepje bespreekt in 2 minuten de beste antwoorden van één vraag. Daarna presenteren de expertgroepen dit.

1= 3, 2 = 4, 3 = 7, 4 = 8, 5 = 9, 6 = 10, 7 = 11



Slide 25 - Tekstslide

Onderwerp spreekbeurt? 
rijk worden met vloggen
Spotify
elektrische auto's
spijkerbroeken
puberbrein
multitasken
windmolens
eerlijke chocolade
geschiedenis
aardrijkskunde
biologie


Slide 26 - Tekstslide

Bekijk het filmpje van Rube van Tienen.
Beantwoord de kijkvragen.

1. Welke binnenkomer wordt gebruikt?
2. Hoe betrekt hij het publiek?
3. Is dit een goede spreker?
4. Is het onderwerp interessant voor leeftijdgenoten?
5. Vindt het publiek dit interessant?

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video


Beantwoord de kijkvragen bij de Ted Talk Youth, Rube van Tienen.

1. Welke binnenkomer wordt gebruikt?
2. Hoe betrekt hij het publiek?
3. Is dit een goede spreker?
4. Is het onderwerp interessant voor leeftijdgenoten?
5. Vindt het publiek dit interessant?

Slide 29 - Tekstslide