Les 3 week 48 Nederlands

Les 3
Les Nederlands 

1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Les 3
Les Nederlands 

Slide 1 - Tekstslide

Planning vandaag
Uitleg: 
- Samenstellingen
- Communicatieve vaardigheden





Uitvoeren: 
- Opdracht taalontwikkeling
- werken in studiemeter 



Slide 2 - Tekstslide

Basisregel
Als het kan, schrijf je de woorden gewoon aan elkaar. Dit kan alleen als er dan geen problemen zijn met lezen of uitspreken van het woord.
Bijvoorbeeld:
Rugzak
Maximumsnelheid
Badkamerdeur

Slide 3 - Tekstslide

Koppelteken
Als er wel problemen zijn met het lezen of uitspreken van een woord, kun je een koppelteken gebruiken. 
Dit is bijvoorbeeld zo als er door het samenstellen van twee klinkers, een andere klank ontstaat.
Bijvoorbeeld:
Na-apen
Mini-emmer

Slide 4 - Tekstslide

Koppelteken
Je gebruikt ook een koppelteken bij een samenstelling met een afkorting, aparte letter of symbool.
Bijvoorbeeld:
Dvd-speler
%-teken
Tussen-s

Slide 5 - Tekstslide

Wat is juist geschreven?
A
zee egel
B
zeeegel
C
zee-egel

Slide 6 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
zomer vakantie
B
zomervakantie
C
zomer-vakantie

Slide 7 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
IQ test
B
IQtest
C
IQ-test

Slide 8 - Quizvraag

Tussenletters
Tussen de woorden van een samenstelling gebruik je vaak extra letters, dit zijn tussenletters.
Om te weten welke tussenletters je gebruikt, moet je het eerste woord eerst in meervoud zetten.

Slide 9 - Tekstslide

Tussenletters
Eindigt het eerste deel in het meervoud op -en of -n, maar nooit op -s, dan krijgt het woord in een samenstelling de tussenletters -en of -n.
Bijvoorbeeld:
Tandenborstel
Kattenkruid
Enveloppenverpakking

Slide 10 - Tekstslide

Tussenletters
Kun je het eerste deel van het woord in het meervoud zowel met -(e)n als met -s schrijven, dan gebruik je de tussenletter -e.
Bijvoorbeeld:
Vitaminepillen (vitaminen/vitamines)
Secondewijzer (seconden/secondes)

Slide 11 - Tekstslide

Tussenletters
Eindigt het eerste deel van het woord op -eren, dan schrijf je in de samenstelling -er
Bijvoorbeeld:
Kinderfeest (kinderen) 
Rundersalade (runderen)

Slide 12 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets dat uniek is, schrijf je geen -en, maar alleen een -e
Bijvoorbeeld:
Zonnebloem
Koninginnedag

Slide 13 - Tekstslide

Tussenletters
Ook als het eerste gedeelte van de samenstelling geen meervoud heeft, schrijf je geen -en, maar alleen een -e
Bijvoorbeeld:
Roggebrood
Rijstepap

Slide 14 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste gedeelte nauwelijks meer als woord te herkennen is of niet meer letterlijk opgevat kan worden , schrijf je geen -en, maar alleen een -e. Dit is vaak zo bij uitdrukkingen.
Bijvoorbeeld:
Bakkebaard
Spillepoot

Slide 15 - Tekstslide

Wat is juist geschreven?
A
Paardebloem
B
Paardenbloem

Slide 16 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Geboortekaartje
B
Geboortenkaartje

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Eisalade
B
Eiersalade
C
Eierensalade

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Maneschijn
B
Manenschijn

Slide 19 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Tarwekorrel
B
Tarwenkorrel

Slide 20 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Bullebak
B
Bullenbak

Slide 21 - Quizvraag

Tussenletters
Je schrijft een tussenletter -s, als je deze hoort in de uitspraak van het woord.
Bijvoorbeeld:
Bakkersroom
Streepjescode
Verlovingsring


Slide 22 - Tekstslide

Tussenletters
Als het tweede gedeelte van de samenstelling met een -s begint, kun je de tussen-s niet meer horen. Vergelijk de samenstelling dan met een andere samenstelling, die met hetzelfde woord begint.
Bijvoorbeeld:
Stationsstraat (stations-plein)
Dorpsschool (dorps-raad)


Slide 23 - Tekstslide

Wat is juist geschreven?
A
Meningverschil
B
Meningsverschil

Slide 24 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Bruidsluier
B
Bruidssluier

Slide 25 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Bakkerzaak
B
Bakkerszaak

Slide 26 - Quizvraag

Maak de juiste samenstelling: fiets+winkel

Slide 27 - Open vraag

Maak de juiste samenstelling: mp3+speler

Slide 28 - Open vraag

Maak de juiste samenstelling: bak+fiets

Slide 29 - Open vraag

Maak de juiste samenstelling: meisje+stem

Slide 30 - Open vraag

Maak de juiste samenstelling: hond+hok

Slide 31 - Open vraag

Maak de juiste samenstelling: kind+speeltuin

Slide 32 - Open vraag

Maak de juiste samenstelling: auto+export

Slide 33 - Open vraag

Maak de juiste samenstelling: ziekte+kiem

Slide 34 - Open vraag

Maak de juiste samenstelling: moeder+kindje

Slide 35 - Open vraag

Maak de juiste samenstelling: zon+bril

Slide 36 - Open vraag

Samenstellingen

Slide 37 - Tekstslide

Samenstellingen
Een samenstelling is een woord dat uit meerdere woorden bestaat.

Slide 38 - Tekstslide

Communicatieve vaardigheden

Slide 39 - Tekstslide

Deze video is niet meer beschikbaar
Welke video was dit?
Wat is communicatie?

Slide 40 - Tekstslide

Wat is communicatie?

Slide 41 - Woordweb

Wat is communicatie?
  • Iedereen communiceert de hele dag door, omdat je met elk gedrag dat je vertoont informatie overbrengt.
  • Je communiceert bewust en onbewust.



timer
5:00
Opdracht
Schrijf op hoe je denkt dat je overkomt als iemand je voor het eerst leert kennen. Denk hierbij aan uitstraling, houding, hoe je praat, ben je verlegen of juist heel spontaan, etc.

Slide 42 - Tekstslide

Wat is tweezijdige communicatie?

Slide 43 - Open vraag

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Als je voor de televisie zit, is dit eenzijdige communicatie of tweezijdige communicatie?
A
eenzijdige communicatie
B
tweezijdige communicatie

Slide 46 - Quizvraag

Als je met jouw mentor in gesprek bent, is dit eenzijdige of tweezijdige communicatie?
A
eenzijdige communicatie
B
tweezijdige communicatie

Slide 47 - Quizvraag

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Video

Geef voorbeelden van de non-verbale communicatie in het filmpje.

Slide 50 - Woordweb

Schrijf een concreet voorbeeld op van non-verbale communicatie en een voorbeeld van verbale communicatie.

Slide 51 - Open vraag

Slide 52 - Video

Huiswerk
Starttaal online - 3F - taalverzorging - spelling - aaneenschrijven en tussenklanken
3 oefeningen maken 

Slide 53 - Tekstslide