Demonstrative pronouns

1MH
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1MH

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen van de week
  • Je kent de vier aanwijzende voornaamwoorden en kunt die correct gebruiken in een zin
  • Je kunt een zelfstandignaamwoord met een verwijswoord vervangen (one of ones)

Slide 2 - Tekstslide


Demonstrative Pronouns
(Aanwijzend Voornaamwoorden)

Slide 3 - Tekstslide

Demonstrative pronouns

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord?
Om te beslissen welk aanwijzend voornaamwoord je wanneer moet gebruiken moet je jezelf de volgende vragen stellen:
1. Is het ding dichtbij of ver weg?
2. Is het ding enkelvoud of meervoud?

Slide 5 - Tekstslide

Dichtbij
Ver weg
Enkelvoud
Meervoud
This
That
These
Those

Slide 6 - Sleepvraag

Use: this, these, that, those:

I want .... books over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 7 - Quizvraag

this, that, these, those

... colours look beautiful on you!
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 8 - Quizvraag

One/Ones

Slide 9 - Tekstslide

Fill in:
Do you prefer this sandwich or that ...?

Slide 10 - Open vraag

Fill in:
I'm looking for new earphones, which ... are the best?

Slide 11 - Open vraag

One/Ones

Gebruik: als je een zelfstandig naamwoord NIET wilt herhalen in de zin. Eerst komt het zelfstandig naamwoord en daarna one/ones.


You've got big problems and small ones.



Slide 12 - Tekstslide

One of ones?
One > enkelvoud
Ones > meervoud

Het hangt er van af of het zelfstandig naamwoord daarvoor in het enkelvoud of meervoud staat.
Let op de zin!
Do you like thrillers? This one is a must-read.

Slide 13 - Tekstslide

Gebruik one/ones
Na deze woorden kun je one/ones gebruiken:
- een bijvoeglijk naamwoord
- which
- this/ that/ these / those
- als zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Tekstslide

Examples
There are big problems and small ones (na bijvoeglijk nw).
I have to read a book. Which one should I pick? (na which)
Do you like thrillers? This one is a must-read.
(na this/that/these/those)

Muffins? I like the ones with chocolate best.
(als zelfstandig nw)

Slide 15 - Tekstslide