Interacties tussen moleculen_Havo 4 28 maart

H4.2 Waterstofbruggen
H4 kort
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H4.2 Waterstofbruggen
H4 kort

Slide 1 - Tekstslide


Welke hydratatie zie je hiernaast?
A
Hydratatie van een positief ion
B
Hydratatie van een negatief ion

Slide 2 - Quizvraag

Covalente binding - Atoombinding
(binding tussen atomen in een molecuul)
  • Atomen willen evenveel valentie-elektronen als de edelgassen
  • Dit kan door een binding aan te gaan met een ander atoom
  • Er wordt een gedeeld elektronenpaar gevormd.
  • Dit paar wordt ook wel atoombinding of covalente binding genoemd.
  • Heel sterke binding! Verbreekt alleen bij chemische reactie

Slide 3 - Tekstslide

Van der Waalsbinding - Molecuulbinding
  • Aantrekkingskracht tussen moleculen
  • Zwakkere binding dan atoombinding 
  • Aanwezig bij vaste stoffen en vloeistoffen
  • Verdwijnt in de gasfase (molecuulrooster wordt verbroken) of als een molecuul wordt opgelost. 

Slide 4 - Tekstslide

Polaire atoombinding
  • Elektronegativiteit: Science tabel 8.1 elementen
  • Geeft aan hoe hard een kern aan elektronen trekt
  • Verschil betekent kleine lading op atoom


Elektronegativiteit van H=2,1 en Cl=3,2
Cl trekt iets harder aan elektronen
Gedeeld elektronenpaar zit dichter bij Cl dan H
Cl klein beetje negatief 
H dus een klein beetje positief
δ+
δ
Water heeft ook een dipool
EN H = 2,1
EN O = 3,5
Dit betekent dat zuurstof harder aan de elektronen in het gedeelde elektronenpaar trekt dan water. 

Slide 5 - Tekstslide

Waterstofbruggen
  • OH en NH groepen zijn bijzonder
  • Extra bindingen maken = waterstofbrug (H-brug)
  • Veroorzaakt door polaire atoombinding
  • Die wordt weer veroorzaakt door elektronegativiteit
  • H-brug is sterker dan VanderWaalsbinding, maar minder sterk dan covalente binding



Slide 6 - Tekstslide

Regels H-bruggen tekenen
  • Van H molecuul 1 naar O/N molecuul 2
  • Van O/N molecuul 1 naar H molecuul 2
  • streepjes/stipjes
  • Er kan géén H-brug worden
    gevormd tussen een O en een
    H die NIET aan een O/N vast zit! 

Slide 7 - Tekstslide

Molecuulmassa en kookpunt
Hoe hoger de molecuulmassa, hoe sterker de VanderWaalsbinding, hoe hoger het kookpunt. 
Echter:
H2S      34,081                -60 graden (210 K)
H2O     18,015                100 graden (373 K)
NH3     17,031                 -33 graden (240 K)
PH3      33,994                -88 graden (185 K)
De H kan 1 waterstofbrug maken.
De O kan 2 waterstofbruggen maken.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide


Welke waterstofbruggen kloppen NIET?
A
geen, ze zijn allemaal goed
B
B, D en E
C
A, B, C, E en F
D
A, B, F

Slide 11 - Quizvraag

Maakt deze stof waterstofbruggen met zichzelf?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Met welke groepen kan -NH waterstofbruggen aangaan (meerdere antwoorden mogelijk)?
A
-NH
B
-OH
C
=O
D
-CH

Slide 13 - Quizvraag

Welke eenheid hoort bij de ADI-waarde?
A
g/L
B
mg/L
C
mg/kg
D
kg/mg

Slide 14 - Quizvraag


In 1 L drinkwater mag wettelijk gezien niet meer dan 0,010 mg arseen aanwezig zijn. ADI=0,002 mg/kg
Bereken hoeveel liter water iemand van 62 kg mag drinken zonder de ADI-waarde te overschrijden.

A
12,4
B
0,081
C
2,0
D
31

Slide 15 - Quizvraag

Hiernaast is een voorstelling voor de werking van zeep. Er is sprake van een polaire kop en een a-polaire staart. Het binnenste deel is het vuildeeltje, de zeepdeeltjes vormen een micel in de oplossing.
Welke uitspraak hieronder is juist
A
Het vuil is polair en de oplossing is polair
B
Het vuil is a-polair en de oplossing is a-polair
C
Het vuil is polair en de oplossing is a-polair
D
Het vuil is a-polair en d oplossing is polair

Slide 16 - Quizvraag

Wat zien we op de foto?
A
Kristalwater
B
Hydratatie
C
Indampen
D
Zoutreactie

Slide 17 - Quizvraag

Bij waterstofbruggen moet je partiële lading aangeven
A
Waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Calciumchloride is een zout dat wordt gebruikt om waterdamp uit de lucht op te nemen.
Hierbij ontstaat het hydraat calciumchloridehexahydraat.
Wat is de formule van dit hydraat?
A
CaCl.H2O
B
CaCl2.H2O
C
CaCl.6H2O
D
CaCl2.6H2O

Slide 19 - Quizvraag

Welke bindingen worden verbroken bij het koken van deze stof?
A
waterstofbruggen
B
waterstofbruggen en vanderwaals-bindingen
C
vanderwaals-bruggen
D
vanderwaals-bindingen.

Slide 20 - Quizvraag

Waar veroorzaakt de metaalbinding?
A
De positieve metaalionen rangschikken zich tot een rooster
B
De elektronen bewegen vrij rond in het rooster
C
De positieve ionen en de negatieve elektronen trekken elkaar aan
D
De positieve ionen en negatieve elektronen stoten elkaar af

Slide 21 - Quizvraag

Maakt deze stof
waterstofbruggen?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Hiernaast staat een afbeelding van een glucose molecuul.
Welke nieuwe bindingen ontstaan wanneer we glucose oplossen in water.
A
vd Waalsbindingen en atoombindingen
B
Waterstofbruggen en atoombindingen
C
vd waalsbindingen en waterstofbruggen
D
atoombindingen, vd Waalsbindingen en waterstofbruggen

Slide 23 - Quizvraag


Welke hydratatie zie je hiernaast?
A
Hydratatie van een positief ion
B
Hydratatie van een negatief ion

Slide 24 - Quizvraag

Wat gebeurt er op microniveau (deeltjes niveau) bij het oplossen van een zout?
A
de ionen gaan harder trillen
B
de zoutkorrels verdwijnen
C
de ionen laten elkaar los en gaan vrij bewegen
D
de ionen gaan in een rooster zitten

Slide 25 - Quizvraag


Is de hydratatie van ionen
een waarneming op micro of macro?
A
micro, want je kunt het water zien met het blote oog
B
macro, want je kunt het water zien met het blote oog
C
micro, want een ion is te klein om te zien, het is een model
D
macro, want ionen kun je zien

Slide 26 - Quizvraag

Welke uitspraak of welke uitspraken zijn waar?
I. Waterstofbruggen komen altijd voor tussen moleculen in de vloeibare fase;
II. Vanderwaalsbindingen komen tussen alle moleculen voor in de vaste en vloeibare fase.
A
Alleen uitspraak I
B
Alleen uitspraak II
C
Beide uitspraken
D
Geen van de uitspraken

Slide 27 - Quizvraag

Hiernaast staat de structuurformule van chloroform, een stof met een bedwelmende werking. Tussen moleculen chloroform komen de volgende bindingen voor:
A
atoombindingen
B
waterstofbruggen
C
vanderwaalsbindingen
D
waterstofbruggen en vanderwaalsbindingen

Slide 28 - Quizvraag

Welke binding wordt verbroken bij het ontleden van een zout?
A
Atoombinding
B
Ionbinding
C
Metaalbinding

Slide 29 - Quizvraag

Voor elke wijze van innemen is er een veilige grens vastgesteld. Hoe heet de drempelwaarde voor inademen?
A
LD-50
B
TGG (grenswaarde)
C
MAC-waarde
D
ADI

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de rationele naam van het volgende zout (gebruik eventueel Science):


AlK(SO4)2.12H2O
A
aluminiumkaliumdisulfaat-hydraat
B
aluminiumkaliumdisulfaat-dodecahydraat
C
aluminiumkaliumsulfaat-dodecahydraat
D
aluminiumkaliumdodecasulfaat-hydraat

Slide 31 - Quizvraag


Mayonaise is een mengsel van olie, azijn en eigeel.
Maaike moet uitleggen of mayonaise een homogeen of een heterogeen mengsel is.
Kies het juiste antwoord.
A
Mayonaise is een homogeen mengsel, want het is een mengsel van 2 vloeistoffen
B
Mayonaise is een homogeen mengsel, want je ziet geen korreltjes vaste stof.
C
Mayonaise is een heterogeen mengsel want het is niet helder.
D
Mayonaise is een heterogeen mengsel want onder de microscoop zie je druppeltjes azijn en olie.

Slide 32 - Quizvraag

De vraag:
Dit is methanol en water.

Dit mengsel is:
A
hydrofoob
B
heterogeen
C
emulsie
D
homogeen

Slide 33 - Quizvraag

Welke bindingen worden verbroken bij het koken van water?
A
vanderwaalsbindingen
B
vanderwaalsbindingen en waterstofbruggen
C
vanderwaals- en covalente bindingen
D
waterstofbruggen

Slide 34 - Quizvraag

Nicotine kan waterstofbruggen vormen?
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quizvraag

Kan Cocaïne waterstofbruggen vormen?
A
Ja, want het molecuul is polair
B
Ja, want het molecuul is apolair
C
Nee, want het molecuul is polair
D
Nee, want het molecuul is apolair

Slide 36 - Quizvraag

VDW en waterstofbruggen hebben het volgende effect op het kookpunt:
A
meer H-bruggen = hoger kookpunt meer VDW = geen effect
B
meer H-bruggen = lager kookpunt meer VDW = hoger kookpunt
C
meer H-bruggen = hoger kookpunt meer VDW = hoger kookpunt
D
meer H-bruggen = geen effect meer VDW = hoger kookpunt

Slide 37 - Quizvraag

Welke bindingen worden verbroken bij het koken van vloeibaar ammoniak?
A
waterstofbruggen
B
waterstofbruggen en vanderwaals-bindingen
C
vanderwaals-bruggen
D
vanderwaals-bindingen

Slide 38 - Quizvraag

welke structuren kunnen waterstofbruggen aangaan?
A
B
C
D

Slide 39 - Quizvraag


In welke plaatje zie je waterstofbruggen?
A
Alleen A
B
Alleen B
C
Alleen C
D
Zowel in A, B als C

Slide 40 - Quizvraag

Welke soort binding is er tussen de moleculen van koolwaterstoffen?
A
Atoombinding
B
Vanderwaalsbinding
C
Waterstofbruggen
D
Metaalbinding

Slide 41 - Quizvraag

Kan alcohol waterstofbruggen vormen?
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag

Welke binding is het minst sterk?
A
atoombinding
B
metaalbinding
C
waterstofbruggen
D
vanderwaalsbindingen

Slide 43 - Quizvraag

Welke binding verbreekt bij het verdampen van een stof?
A
Atoombinding
B
Covalente binding
C
Metaalbinding
D
Vanderwaalsbinding

Slide 44 - Quizvraag

Bij welke stof verwacht je het hoogste kookpunt op basis van molecuulmassa? of

H2S
H2O
A
H2O
B
H2S

Slide 45 - Quizvraag

Is de atoombinding tussen C en C polair of apolair?
A
polair
B
apolair

Slide 46 - Quizvraag