1bb1, 31 maart

Deutsch, Donnerstag, den 31. März
Start

Check Hausaufgaben
Grammatik
Lesen / Sprechen

Ende: Huiswerk =
opdr. 14, 15, 16, 18

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Deutsch, Donnerstag, den 31. März
Start

Check Hausaufgaben
Grammatik
Lesen / Sprechen

Ende: Huiswerk =
opdr. 14, 15, 16, 18

Slide 1 - Tekstslide

Check Hausaufgaben
Auf. 5 : nog vragen?

Auf. 6: bespreken antwoorden

Auf. 7 + 8: nog vragen

Slide 2 - Tekstslide

der die das die

De lidwoorden in het Nederlands en Duits.

Hoe zat het ook alweer....?!?!?!?!?!?!

Blz. 77

Slide 3 - Tekstslide

Blz 77
Lidwoorden:       NL: de - het           =        DU: der - die - das

mannelijk        vrouwelijk      onzijdig      meervoud
der                  die                    das                   die

der Mann      die Frau       das Kind      die Kinder

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 9a,b     Blz. 87

mannelijk - Eis - Köchin - die - vrouwelijk - Menschen  



der
die
das
______
_____
______
onzijdig
meervoud
Koch
______
______
______

Slide 5 - Tekstslide

Maken: Opdr. 9a + 9b      Blz. 87


Klaar? Doorlezen blz. 110 (zinnetjes)
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Grammatik: hoofdletters


Wanneer schrijf je eigenlijk hoofdletters....?!??!?!


Slide 7 - Tekstslide

Grammatik: hoofdletters
Wanneer schrijf je hoofdletters?

- Begin van de zin;
- Namen van personen / merken / bedrijven;
- Topografische namen zoals landen, steden, dorpen;
- Zelfstandige naamwoorden

Zelfstandige naamwoorden = mensen / dieren / dingen.
Dit zijn woorden waar een lidwoord voor kan.
           - Bijvoorbeeld: school' > de school >  'school' = zelfstandig naamwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Opdr. 9 c 
herzlich wilkommen in unserem restaurant.

Herzlich wilkommen in unseren Restaurant.

- begin van de zin
- Restaurant = zelfstandig naamwoord (het restaurant)

Slide 9 - Tekstslide

Lesen / sprechen

Lezen blz. 110: luid op oefenen


Oefen in 2-tallen:

Ober: Was möchtest du trinken?
Klant: Ich möchte .... trinken.


Ober: Was möchtest du essen?
Klant: Ich möchte ..... essen.


Klant: Wieviel kostet es?
Ober: Das macht dann .... Euro.

Slide 10 - Tekstslide