Trede 23 - voorbereiding toets

Welkom

Theorie toets


Voorbereiding
Nederlands
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Theorie toets


Voorbereiding
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat je voor de theorietoets moet leren

  • kun je bepalen aan welke onderdelen jij nog (extra) aandacht moet besteden.

  • kun je drie vragen bedenken die je mij nog wilt stellen m.b.t. de theorietoets.

  • kun je jezelf goed voorbereiden voor de theorietoets.

Slide 2 - Tekstslide

Doelen stroom rood/wit
  • Je spelt woorden met een trema en een accent goed (de woorden uit de voorbereidende oefeningen kan je foutloos spellen).

  • Je kan het verschil uitleggen tussen een accent aigu, accent grave en een circonflexe

  • Je kunt vertellen wat het verschil is tussen formeel en informeel taalgebruik.  

  • Je kan het verschil uitleggen tussen een standpunt en een argument.

  • Je kan het verschil uitleggen tussen een novelle, een roman, een kort verhaal, proza en poëzie.

  • Je kent de vijf beoordelingscriteria voor de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van een internetbron.
     
  • Je herkent en benoemt de volgende stijlfiguren: vergelijking, metafoor, personificatie en synesthesie

Slide 3 - Tekstslide

Doelen stroom blauw
  • Je spelt woorden met een trema en een accent goed (de woorden uit de voorbereidende oefeningen kan je foutloos spellen). 

  • Je kan het verschil uitleggen tussen een accent aigu, accent grave en een circonflexe

  • Je kunt vertellen wat het verschil is  tussen formeel en informeel taalgebruik. 

  • Je kan het verschil uitleggen tussen een standpunt en een argument




  • Je kan het verschil uitleggen tussen een novelle, een roman, een kort verhaal, proza en poëzie.
     
  • Je kent de vijf beoordelingscriteria voor de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van een internetbron.

  • Je herkent en benoemt de volgende stijlfiguren: vergelijking, metafoor, metonymia, personificatie en hyperbool, understatement, eufemisme, antithese, repetitio, enumeratie, parallelisme, pleonasme en tautologie. 

Slide 4 - Tekstslide

Beeldspraak

Slide 5 - Tekstslide

Vergelijking
  • Je vergelijk iemand/iets met iemand/iets anders.

  • Iets of iemand lijkt wel/is echt een brombeer

Slide 6 - Tekstslide

Metafoor
  • Met het beeld iets of iemand anders bedoelen.

  • Zoals een spreekwoord.

  • Onkruid vergaat niet.

Slide 7 - Tekstslide

Personificatie
  • Een ding/voorwerp menselijke eigenschappen geven.

  • De M&M's kijken mij verleidelijk aan.

Slide 8 - Tekstslide

Metonymie (1)
Je zegt niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar je gebruikt een woord  dat daarmee te maken heeft. 
  • Zo kun je spreken van koppen tellen, terwijl je bedoelt: 'mensen tellen'. In plaats van het 'geheel' (mens) noem je een onderdeel (kop). 
  • En wie zegt dat hij een mooie zonsondergang boven z'n bank heeft hangen, gebruikt ook metonymie: er hangt een afbeelding van een zonsondergang boven zijn bank. 

Slide 9 - Tekstslide

Metonymie (2)
Wie metonymie gebruikt, 'verschuift' zijn woordgebruik: in plaats van precies te zeggen wat bedoeld is, wordt een ander woord gebruikt, dat het bedoelde begrip oproept.


Slide 10 - Tekstslide

Wij krijgen een nieuwe badkamer. (bedoeld is: een nieuwe inrichting van de badkamer)

Slide 11 - Tekstslide

Marianne Timmer won in 1998 en in 2006 goud. (bedoeld is: een gouden medaille)

Slide 12 - Tekstslide

Ghana speelde vanavond zijn laatste wedstrijd. (bedoeld is: het Ghanese team, voetbalelftal o.i.d.)

Slide 13 - Tekstslide

Onze buren hebben lekkage. (bedoeld is: (in) het huis van de buren lekt (het))

Slide 14 - Tekstslide

Proza
  • Bij proza gebruikt het hele papier.

  • De tekst is altijd verdeeld in hoofdstukken en alinea's.

  • De drie genres van proza: roman, novelle en verhaal. En voorbeelden van subgenres: sprookjes, oorlogsromans, liefdesverhalen, detectives.

Slide 15 - Tekstslide

Roman, novelle, kort verhaal
  • Roman: lange tekst (meer dan 100 pagina's), verschillende personages die zich ontwikkelen en vaak verschillende verhaallijnen.

  • Novelle korte tekst (minder dan 100 bladzijdes), minder personages en minder uitgewerkt dan in een roman. Er is maar 1 verhaallijn.

  • Een kort verhaal is compact (minder dan 50 pagina's), nadruk ligt op 1 gebeurtenis. Soms afgeleid van een groter verhaal, bundels en een open einde.

Slide 16 - Tekstslide

Sleep de kenmerken naar het juiste onderdeel
Roman
Kort verhaal
Novelle
Meer dan 40.000 woorden
Ongeveer 20.000 tot 40.000 woorden
Nadruk op 1 gebeurtenis
uitgebreide personages
Simpele personages
Minder dan 20.000 woorden

Slide 17 - Sleepvraag

Poëzie
  • Poëzie gebruikt een gedeelte van de pagina (veel wit).
  • De regels  zijn niet volgeschreven en zijn vaak ongelijk in lengte. 
  • De tekst wordt soms verdeelt in strofen.
  • Voorbeelden subgenres van poëzie: ode, lied, haiku, limerick.
  • Rijm en ritme zijn belangrijk.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld poëzie

Slide 19 - Tekstslide

Welke onderwerpen wil je nog met bij bespreken ter voorbereiding op de toets?

Slide 20 - Open vraag