U2 Spaans voorbeeldvragen mondeling periode 3

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Wat gaan we vandaag in de les doen?

Overleg met je klasgenoot.

La clase anterior

Habla con tu compañero/a de clase sobre la clase anterior y contesta a estas preguntas:

1. Welk vaardigheidstoets heb je afgemaakt?

2. Wat heb je van die toets geleerd? Wees   daarbij zeer concreet.

3. Hoe ziet de mondeling eruit?

4. Wat moet je precies doen voor de mondeling?

Mondeling

In tweetallen (jullie mogen de tweetallen maken)

in de gang

10 min.

De docent en jullie stellen vragen in het Spaans aan elkaar.

Er wordt gekeken naar:

je uitspraak

je vocabulaire

je begrip

hoe snel je reageert

je interactie

Als je geen mondeling hebt, of je bent klaar met je mondeling dan MOET  je de lessenup maken in de les ter voorbereiding op de toets in de toetsweek of nieuwe stof (zoals  het weer en de vakantie)

Je moet de lessonup in de les afmaken.  Er wordt rustig gewerkt.

Onderwerpen

Onderwerpen: 

familie/huisdieren/hobby's

school: je vakken, lievelingsvakken/minder leuke vakken, rooster

routine: wat doe je in de ochtend, middag, s'avonds (onregelmatige werkwoorden! dagen, kloktijden)

Nuttige zinnen

Schrijf 4 Nederlandse zinnen  op in je schrift  die je nodig kan hebben voor bij de mondeling of als je met Spaanstalig iemand gaat  praten.

Bespreek  de zinnen met je klasgenoot.

Zoek nu de vertaling in het woordenboek op en schrijf ze op

Frases útiles = nuttige zinnen

¿Puedes repetir, por favor?

Kun je het herhalen, a.u.b?

No comprendo/entiendo.

Ik begrijp het niet.

No lo sé.

Ik weet het niet.

¿Qué significa....?

Wat betekent?

¿Cómo se dice...?

Hoe zeg je....

Un momento, por favor

Een ogenblik, a.u.b.

Tengo una pregunta.

Ik heb een vraag.

Hablar sobre familia/mascotas/aficiones

1. ¿Cómo es tu familia?
2. ¿Cuántos hermanos tienes?
3. ¿Cómo se llama tu mejor amigo/a?
4. ¿Quién es tu hermano/a favorito/a?
5. ¿Puedes describir a tu madre?
6. ¿Tienes mascotas?
7. ¿Qué te gusta hacer en tu tiempo libre?
8. ¿Cuáles son tus aficiones? 
9. ¿Cuándo es tu cumpleaños?
10. ¿Cuántos años tienes?

Stel aan 

elkaar in het Spaans deze vragen.

Tegen wat loop je aan?

Hablar sobre el instituto

1. ¿Cuál es tu asignatura favorita?
2. ¿Qué asignaturas te gustan mucho?
3. ¿Qué asignatura odias?
4. ¿Cuántas asignaturas tienes los viernes?
5. ¿A qué hora tienes inglés los lunes?
6. ¿A qué hora es tu recreo?
7. ¿Cuándo tienes español?
8. ¿Qué días tienes educación física?

Hablar sobre la rutina

1. ¿A qué hora te levantas los lunes?
2. ¿Cuándo te duchas?
3. ¿Cómo es tu rutina los martes por la mañana?
4. ¿Qué haces después del instituto?
5. ¿Cuándo empiezan tus clases?
6. ¿A qué hora terminas?
7. ¿Cómo es tu rutina los fines de semana?
8. ¿Qué te gusta hacer después del cole?

La evaluación

Levanta  si estás de acuerdo:

1. Ik weet hoe de mondeling eruit ziet.

2.  Ik weet hoe ik me kan voorbereiden voor de  mondeling.

3.  Ik weet wanneer ik aan de beurt ben voor de mondeling.

4.  Ik ben er best wel  zenuwachtig voor.