3.1 Wat zijn de kosten?

Welkom, wat fijn dat jullie er zijn!

Bij binnenkomst
Stap 1: Jas uit op de gang & mobiel in de telefoontas bij het juiste           
             nummer.
Stap 2: Eten/drinken weg & kauwgom/lolly uit.
Stap 3: Open je boek op blz. 74, pak je examenbundel en open je bij het huiswerk.



1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom, wat fijn dat jullie er zijn!

Bij binnenkomst
Stap 1: Jas uit op de gang & mobiel in de telefoontas bij het juiste           
             nummer.
Stap 2: Eten/drinken weg & kauwgom/lolly uit.
Stap 3: Open je boek op blz. 74, pak je examenbundel en open je bij het huiswerk.



Slide 1 - Tekstslide

Dit gaan we doen deze les
  1. Uitleg paragraaf 3.1 deel 1
  2. Zelfstandig werken aan huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1 - deel 1
𑿱 Je kunt de productiefactoren noemen waarmee bedrijven waarde 
    toevoegen en de beloning die erbij hoort.
  
𑿱 Je kent de kenmerken van vaste en variabele kosten en kunt daar 
    berekeningen mee maken.


Slide 3 - Tekstslide

Wie kent de vier
productiefactoren nog?

Slide 4 - Woordweb

Wat maakt het meer
waard?
Toegevoegde waarde = extra waarde die ontstaat doordat een bedrijf een product bewerkt.

Om te produceren gebruik je productiefactoren.
Degene die een productiefactor levert, ontvangt daarvoor een beloning.

Stap 1: Maak opgave 1 t/m 4 op blz. 74-75 
Stap 2: Maken 3.1 op blz. 90 
Stap 3: Maken 3.1 op blz. 92
timer
4:00

Slide 5 - Tekstslide



Kapitaal: Huur en rente
Voor kapitaal is de beloning huur (bij een gebouw) of rente als er geld is geleend om bijvoorbeeld machines te kopen.

Arbeid: Salaris / Loon
Als jij gaat werken, bied jij de productiefactor arbeid aan. Je wordt daarvoor beloond met loon (salaris).




Natuur: Pacht
Voor natuur is de beloning pacht. Dat is een beloning in geld voor het beschikbaar stellen van een stuk grond.


Ondernemerschap: Winst
Als ondernemer word je beloond met winst.



Beloning voor productiefactor:

Slide 6 - Tekstslide

Aantekening 3.1
Afschrijvingskosten per jaar berekenen:
Stap 1:  Gegevens opschrijven
Stap 2: Aanschafprijs - restwaarde
Stap 3: Stap 2 : aantal gebruiksjaren

Slide 7 - Tekstslide

Kosten bij produceren
Twee soorten kosten die een bedrijf maakt tijdens de productie:
  1. Vaste kosten = veranderen niet als je meer of minder gaat produceren.                    Voorbeeld: huur van een gebouw.
  2. Variabele kosten = veranderen wel als je meer of minder gaat produceren.            Voorbeeld: kosten van grondstoffen.


Investeren    = geld besteden aan productiemiddelen, zoals kapitaalgoederen (bestelauto, 
                         machines).

Afschrijving  = jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen

Stap 1: Maak opgave 5 t/m 7 op blz. 75-76 
Stap 2: Maken 3.1 op blz. 90 
Stap 3: Maken 3.1 op blz. 92
timer
4:00

Slide 8 - Tekstslide

Machines worden minder waard
De afschrijving is de jaarlijkse waardevermindering 
van je kapitaalgoederen.
  

Bedrijven investeren geregeld in nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines en bedrijfsauto’s. Bedrijven vervangen om de paar jaar hun kapitaalgoederen.

De aanschafkosten van bijvoorbeeld een machine 
worden verdeeld over de gebruiksduur. De oude 
machine levert bij inruil nog een bedrag op, 
de restwaarde.


Slide 9 - Tekstslide

Herhalen leerdoelen 3.1 - deel 1
𑿱 Je kunt de productiefactoren noemen waarmee bedrijven waarde
    toevoegen en de beloning die erbij hoort.

𑿱 Je kent de kenmerken van vaste en variabele kosten en kunt daar
    berekeningen mee maken.

Slide 10 - Tekstslide

Welkom, wat fijn dat jullie er zijn!

Bij binnenkomst
Stap 1: Jas uit op de gang & mobiel in de telefoontas bij het juiste           
             nummer.
Stap 2: Eten/drinken weg & kauwgom/lolly uit.
Stap 3: Open je boek op blz. 76 en open je schrift voor een opdracht.




Slide 11 - Tekstslide

Dit gaan we doen deze les
  1. Herhalen 3.1 deel 1
  2. Uitleg paragraaf 3.1 deel 2
  3. Zelfstandig werken aan huiswerk

Slide 12 - Tekstslide

Herhalen leerdoelen 3.1 - deel 1
𑿱 Je kunt de productiefactoren noemen waarmee bedrijven waarde
    toevoegen en de beloning die erbij hoort.

𑿱 Je kent de kenmerken van vaste en variabele kosten en kunt daar
    berekeningen mee maken.

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen 3.1 - deel 2

𑿱 Je kunt de kostprijs per product berekenen.
  
𑿱 Je kunt de verkoop- en consumentenprijs berekenen 
    en terugrekenen naar de prijs exclusief btw.

Slide 14 - Tekstslide

De kosten van één
product
Kostprijs per product = gemiddelde kosten voor het maken van één product.





Voor een productiebedrijf geldt: 
verkoopprijs = kostprijs per product + winstopslag

Voorbeeld: Een fabriek produceert 25.000  stuks. De vaste kosten zijn €10 miljoen en de variabele kosten zijn €8 miljoen. Wat is de kostprijs per product?









Stap 1: Maak opgave 8 op blz. 76 
Stap 2: Maken 3.1 op blz. 90 
Stap 3: Maken 3.1 op blz. 92
timer
4:00
Berekening:
Stap 1: berekenen van totale kosten = vaste kosten + variabele kosten
Stap 2: totale kosten : aantal producten
Uitwerking
Stap 1: 10 miljoen + 8 miljoen = 18 miljoen
Stap 2: 18 miljoen : 25.000 = €720 is de kostprijs per product.

Slide 15 - Tekstslide

Wat betaalt de
consument?
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag (prijs die de verkoper ontvangt)

Brutowinstopslag (brutowinstmarge) bestaat uit kosten en winst voor de detaillist.

Consumentenprijs = verkoopprijs + 9% of 21% btw (prijs die de koper in de winkel betaalt)

Voorbeeld:
Inkoopprijs tv is € 528, brutowinstopslag is 25%, btw is 21%.
Bereken de verkoopprijs en consumentenprijs.






Stap 1: Maak opgave 9 & 10 op blz. 77 
Stap 2: Maken 3.1 op blz. 90 
Stap 3: Maken 3.1 op blz. 92
timer
4:00
Uitwerking
Brutowinstopslag=
25% van €528 = €132

Verkoopprijs = €528 + €132 = €660

Btw = 
21% van €660 = €138,60

Consumentenprijs = €660 + €138,60 = €798,60

Slide 16 - Tekstslide

Wat betaalt de
consument?
Kostprijs per product = gemiddelde kosten voor het maken van één product.





Verkoopprijs
= inkoopprijs + brutowinstopslag (prijs die de verkoper ontvangt)

Consumentenprijs = verkoopprijs + 9% of 21% btw (prijs die de koper in de winkel betaalt)






Stap 1: Maken opgave 5, 7 & 9 blz. 96
Stap 2: Maak opgave 8 t/m 10 op blz. 76-77 
Stap 3: Maken 3.1 op blz. 90 & 92
timer
10:00
Berekening:
Stap 1: berekenen van totale kosten = vaste kosten + variabele kosten
Stap 2: totale kosten : aantal producten

Slide 17 - Tekstslide