J&O hoofdstuk 8 profijtbeginsel

Jong en oud
Hoofdstuk 9
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Jong en oud
Hoofdstuk 9

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

* de overdrachten tussen generaties verklaren en grafisch en rekenkundig interpreteren

* profijtbeginsel uitleggen en toepassen

* herhaling katern Jong en Oud

Slide 2 - Tekstslide

Inflatie
- Stijging van het algemene prijspeil. 
- Ontstaan van inflatie door groei maatschappelijke geldhoeveelheid (in dit boekje gaat het met name over bestedingsinflatie)

Berekenen aan de hand van de CPI

Slide 3 - Tekstslide

Rendement

Rendement = wat levert een investering op in verhouding tot de investering.

Nominaal rendement = procentuele verandering hoeveelheid euro's

Reële rendement = procentuele verandering koopkracht

Slide 4 - Tekstslide

Reele rendement

RIC = NIC / PIC x 100

NIC = Nominaal IndexCijfer

PIC = prijsindexcijfer (CPI)

RIC = Reele IndexCijfer

Slide 5 - Tekstslide

Tijd is geld
Algemene prijs van tijd (voor iedereen gelijk)  vs. individuele prijs van tijd (voor iedereen verschillend) 
Individuele prijs van tijd en algemene prijs van tijd bepalen of je gaat sparen of lenen. 
Intertemporele substitutie (verschuiven van consumptie over de tijd) 

Slide 6 - Tekstslide

Ruilen over tijd (intertemporele ruil)
Door te lenen of te sparen kan inkomen en koopkracht verschuiven tussen heden en toekomst. Gezinnen doen dat wanneer ze bijvoorbeeld een huis kopen of sparen voor hun pensioen. Inflatie tast de koopkracht van geld aan, waardoor sparen minder aantrekkelijk wordt.

Slide 7 - Tekstslide

In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 8 - Quizvraag

Als de algemene prijs van tijd hoger is dan de individuele prijs van tijd zal de consument sparen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Een reden voor het ontstaan van inflatie is een daling van de maatschappelijke geldhoeveelheid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 12 - Quizvraag

De rente die een bank uitkeert op je spaarrekening is een voorbeeld van reëel rendement
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Voorraadgrootheid

Voorraadgrootheden meet je op een bepaald moment, dus bijvoorbeeld: je spaargeld op 12 maart 2019

Op de balans staan alleen maar voorraadgrootheden

Slide 14 - Tekstslide

Stroomgrootheden

De waarde van een stroomgrootheid meet je over een periode.

bijvoorbeeld: de omzet van een bedrijf in maart 2019

Slide 15 - Tekstslide

Als de rente stijgt dan:
A
stijgt het aanbod van geld en daalt de vraag.
B
stijgt het aanbod van geld en stijgt de vraag.
C
stijgt de vraag naar geld en daalt de vraag.
D
stijgt vraag van geld en stijgt de vraag.

Slide 16 - Quizvraag

Er is 2% inflatie maar je krijgt 5% loonsverhoging, dit noem je:
A
reële loonsverhoging
B
prijscompensatie

Slide 17 - Quizvraag

Wat komt beter uit voor schuldenaars (degenen die hebben geleend)?
A
Een lage inflatie
B
Een hoge inflatie
C
Maakt niet uit

Slide 18 - Quizvraag

Profijtbeginsel
De overheid produceert allerlei goederen en diensten
zoals openbaar vervoer of gezondheidszorg.


De overheid kan deze goederen gratis verstrekken of een vergoeding vragen  

Slide 19 - Tekstslide

Het progressief belastingstelsel valt onder het...
A
Profijtbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel

Slide 20 - Quizvraag

Moterrijtuigbelasting is een voorbeeld van ...
A
Draagkrachtbeginsel
B
Profijtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel

Slide 21 - Quizvraag

Bekijk het staafdiagram over de vennootschapsbelasting.

Welk beginsel van belastingheffing past de overheid toe bij de tarieven van de vennootschapsbelasting?
A
Alleen het draagkrachtbeginsel.
B
Alleen het profijtbeginsel.
C
Het draagkrachtbeginsel en het profijtbeginsel.
D
Geen van beide beginselen.

Slide 22 - Quizvraag

Gratis of niet?
Voordeel: Maak je meer gebruik van
Nadeel: consument niet wordt gedwongen tot een eigen afweging over het nut van dit goed. 

Slide 23 - Tekstslide

Profijtbeginsel voorkomt wangedrag burgers
- Gratis studeren zorgt misschien voor lang studeerders
- Gratis gezondheidszorg zorgt voor vaker ziek hogere zorgbehoeften 

Het baseren van belastingen en eigen bijdragen op de mate waarin burgers profijt hebben van daarmee bekostigde publieke voorzieningen. 

Voorbeelden van belastingen en eigen bijdragen die op het profijtbeginsel zijn gebaseerd: motorrijtuigenbelasting, collegegeld en bibliotheek bijdragen.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Huiswerk 
Maken vraag vragen van hoofdstuk 8

Slide 26 - Tekstslide