Levensloop hoofdstuk 7 ruilen tussen generaties

Levensloop
Hoofdstuk 7
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Levensloop
Hoofdstuk 7

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

* de overdrachten tussen generaties verklaren en grafisch en rekenkundig interpreteren

* profijtbeginsel uitleggen en toepassen


Slide 2 - Tekstslide

Inflatie
- Stijging van het algemene prijspeil. 
- Ontstaan van inflatie door groei maatschappelijke geldhoeveelheid (in dit boekje gaat het met name over bestedingsinflatie)

Berekenen aan de hand van de CPI

Slide 3 - Tekstslide

Rendement

Rendement = wat levert een investering op in verhouding tot de investering.

Nominaal rendement = procentuele verandering hoeveelheid euro's

Reële rendement = procentuele verandering koopkracht

Slide 4 - Tekstslide

Reele rendement

RIC = NIC / PIC x 100

NIC = Nominaal IndexCijfer

PIC = prijsindexcijfer (CPI)

RIC = Reele IndexCijfer

Slide 5 - Tekstslide

Tijd is geld
Algemene prijs van tijd (voor iedereen gelijk)  vs. individuele prijs van tijd (voor iedereen verschillend) 
Individuele prijs van tijd en algemene prijs van tijd bepalen of je gaat sparen of lenen. 
Intertemporele substitutie (verschuiven van consumptie over de tijd) 

Slide 6 - Tekstslide

Ruilen over tijd (intertemporele ruil)
Door te lenen of te sparen kan inkomen en koopkracht verschuiven tussen heden en toekomst. Gezinnen doen dat wanneer ze bijvoorbeeld een huis kopen of sparen voor hun pensioen. Inflatie tast de koopkracht van geld aan, waardoor sparen minder aantrekkelijk wordt.

Slide 7 - Tekstslide

In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 8 - Quizvraag

Als de algemene prijs van tijd hoger is dan de individuele prijs van tijd zal de consument sparen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Een reden voor het ontstaan van inflatie is een daling van de maatschappelijke geldhoeveelheid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 12 - Quizvraag

De rente die een bank uitkeert op je spaarrekening is een voorbeeld van reëel rendement
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Als de rente stijgt dan:
A
stijgt het aanbod van geld en daalt de vraag.
B
stijgt het aanbod van geld en stijgt de vraag.
C
stijgt de vraag naar geld en daalt de vraag.
D
stijgt vraag van geld en stijgt de vraag.

Slide 14 - Quizvraag

Er is 2% inflatie maar je krijgt 5% loonsverhoging, dit noem je:
A
reële loonsverhoging
B
prijscompensatie

Slide 15 - Quizvraag

Wat komt beter uit voor schuldenaars (degenen die hebben geleend)?
A
Een lage inflatie
B
Een hoge inflatie
C
Maakt niet uit

Slide 16 - Quizvraag

Het progressief belastingstelsel valt onder het...
A
Profijtbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel

Slide 17 - Quizvraag

Profijtbeginsel
De overheid produceert allerlei goederen en diensten
zoals openbaar vervoer of gezondheidszorg.


De overheid kan deze goederen gratis verstrekken of een vergoeding vragen  

Slide 18 - Tekstslide

Vroeger....
Vader en moeder verzorgden kind en opa en oma
Kind ontvangt zorg van de ouder, maar geeft later ook zorg terug zodra ouders niet meer kunnen werken
Ouders zijn solidair met kind en opa en oma!

Sociale zekerheid: Het verzorgen van inkomen wanneer men niet in staat is om zelf inkomen te vergaren!

Nederland was een nachtwakerstaat

Slide 19 - Tekstslide

Tegenwoordig
De overheid zorgt voor sociale zekerheid: verzorgingsstaat

Als kind ontvang je (of je ouders):
Gratis onderwijs (kost geld, dus je krijgt vermogen)
Gratis zorg (idem)
Kinderbijslag (idem)

Degene die werken (en belasting betalen) zijn solidair (met jou!)

Later werk je zelf en ben jij solidair met de jeugd

Slide 20 - Tekstslide

Ruilen tussen generaties
Jij ruilt met de generatie voor of na jou!
Solidair met minder bedeelde generaties

Jij ontvangt eerst kinderbijslag, onderwijs en zorg
Later betaal jij kinderbijslag, onderwijs en zorg

Je betaalt AOW-premie voor generatie voor jou
Later ontvang je AOW

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Moterrijtuigbelasting is een voorbeeld van ...
A
Draagkrachtbeginsel
B
Profijtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel

Slide 23 - Quizvraag

Beginselen van de overheid
Profijtbeginsel:
Als je voordeel hebt van een voorziening, dien je hiervoor (meer) te betalen

Solidariteitsbeginsel:
Degene die meer kan betalen dient solidair te zijn met anderen
Draagkrachtbeginsel:
ligt aan de basis van de inkomstenbelasting. Iedere belastingplichtige moet naar zijn vermogen bijdragen aan de financiering van de collectieve voorzieningen die door de overheid tot stand worden gebracht. Wanneer men een hoger inkomen heeft, zal men relatief meer belastingen betalen.

Slide 24 - Tekstslide

Bekijk het staafdiagram over de vennootschapsbelasting.

Welk beginsel van belastingheffing past de overheid toe bij de tarieven van de vennootschapsbelasting?
A
Alleen het draagkrachtbeginsel.
B
Alleen het profijtbeginsel.
C
Het draagkrachtbeginsel en het profijtbeginsel.
D
Geen van beide beginselen.

Slide 25 - Quizvraag

Gratis of niet?
Voordeel: Maak je meer gebruik van
Nadeel: consument niet wordt gedwongen tot een eigen afweging over het nut van dit goed. 

Slide 26 - Tekstslide

Profijtbeginsel voorkomt wangedrag burgers
- Gratis studeren zorgt misschien voor lang studeerders
- Gratis gezondheidszorg zorgt voor vaker ziek hogere zorgbehoeften 

Het baseren van belastingen en eigen bijdragen op de mate waarin burgers profijt hebben van daarmee bekostigde publieke voorzieningen. 

Voorbeelden van belastingen en eigen bijdragen die op het profijtbeginsel zijn gebaseerd: motorrijtuigenbelasting, collegegeld en bibliotheek bijdragen.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk 
Maken vraag vragen van hoofdstuk 9

Slide 29 - Tekstslide