Werkwijze: In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.
Maak de opdrachten en kijk of je de grammatica toe kunt passen.
Check aan het einde van de LessonUp het leerwerk + verwachting voor het proefwerk!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
havo-3 chapitre 3
Werkwijze: In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.
Maak de opdrachten en kijk of je de grammatica toe kunt passen.
Check aan het einde van de LessonUp het leerwerk + verwachting voor het proefwerk!
Slide 1 - Tekstslide
Répéter: grammaire D
Dit grammatica-onderdeel gaat over de passé composé met avoir & être.
Dit gebruik je om iets aan te geven wat je in het verleden hebt gedaan. Tot nu toe hebben jullie dit steeds toegepast met het hulpwerkwoord 'avoir', maar jullie gaan dat vanaf dit hoofdstuk ook kunnen met het werkwoord 'être'
We gaan eerst wat dingen kort herhalen, daarna volgt de 'nieuwe' uitleg.
Avoir j'ai eu, tu as eu, etc. Être j'ai été, tu as été, etc. Faire j'ai fait, tu as fait, etc. Prendre j'ai pris, tu as pris, etc.
Slide 4 - Tekstslide
De passé composé: het hulpwerkwoord être
Net als in het Nederlands, kan je in het Frans een voltooide tijd maken met hebben en zijn.
De regel is als volgt: Gebruik je in het Nederlands hebben? Dan gebruik je in het Frans dus avoir. Gebruik je in het Nederlands zijn? Dan gebruik je in het Frans dus être.
Maar: als je être als hulpwerkwoord gebruikt, komt er bij de voltooide tijd soms een extra é of s achter het voltooid deelwoord.
Kijk goed naar de volgende slide en de uitleg. Neem over als je het over wilt nemen!
Slide 5 - Tekstslide
De passé composé: het hulpwerkwoord être (het voorbeeld 'aller')
Aller betekent gaan (dus we gebruiken être als hulpwerkwoord, net zoals het Nederlands).
je suis allé(e) tu es allé(e) il est allé elle est allée on est allé(e)(s) nous sommes allé(e)s vous êtes allé(e)(s) ils sont allés elles sont allées
Slide 6 - Tekstslide
De passé composé met être: wanneer een extra letter?
Slide 7 - Tekstslide
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (avoir)
Je n'_____ pas ________ de bonnes notes.
Slide 8 - Open vraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (aller)
Ma mère _____ ________ parler avec mon prof principale.
Slide 9 - Open vraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (finir)
Il _____ ________ les testes.
Slide 10 - Open vraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (entendre)
Vous_____ ________ l'annonce à la télé?
Slide 11 - Open vraag
Répéter: grammaire H
In het Nederlands kunnen we op bepaalde vragen het antwoord korter maken.
Bijvoorbeeld: Ken jij de film van de Luizenmoeder al? Ja, ik ken hem.
We vervangen het lijdend voorwerp door een ander woord. Dit kan in het Frans ook. Neem de volgende slides over.
Slide 12 - Tekstslide
Grammaire H: hoe werkt het?
In het lijdend voorwerp moet altijd een zelfstandig naamwoord staan (of een naam). Je kijkt simpelweg naar het geslacht hiervan. Daarna vervang je het lijdend voorwerp door een van de lidwoorden.
Enkelvoud & mannelijk? --> le Enkelvoud & vrouwelijk? --> la Enkelvoud & klinker/stomme h? --> l' Meervoud? --> les
Slide 13 - Tekstslide
Grammaire H: de plaats in de zin
Als je de zin gaat herschrijven, plaats je het lidwoord (le/la/l'/les) altijd terug in de zin. Maar waar? Hiervoor zijn 2 regels.
Basisregel Het lidwoord staat altijd voor het eerste werkwoord in de zin. Bijvoorbeeld: Je mange le sandwich. Je le mange.
Maar: als er een heel werkwoord in de zin staat, staat het lidwoord hiervoor! Bijvoorbeeld: Je vais mangerle sandwich. Je vais le manger.
Slide 14 - Tekstslide
Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.
Tu connais les chansons de Maître Gims?
Slide 15 - Open vraag
Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.
Ils vont chanter la Marseillaise.
Slide 16 - Open vraag
Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.
J'ai vu Vincent.
Slide 17 - Open vraag
Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.
Nous avons aimé ce film de science-fiction.
Slide 18 - Open vraag
Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (1)
Opdracht 1: écouter - Onderstreep het juiste woord in de zin.
Opdracht 2: vocabulaire - Zet de juiste woorden in de juiste zin. Er blijven woorden over. - Vertaal de woorden van het Nederlands naar het Frans.
Opdracht 3: grammaire
- Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm van de passé composé.
- Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. - Vertaal de werkwoordsvormen in het Frans.
Slide 19 - Tekstslide
Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (2)
Opdracht 4: phrases clés
- Vertaal de zinnen naar het Frans. Let op de kleine wijzigingen!
Opdracht 5: lire
- Beantwoord meerkeuzevragen over 2 (!) tekstjes.
- Vertaal de onderstreepte woorden naar het Nederlands.
Slide 20 - Tekstslide
Les devoirs
Komende les: - Proefwerk chapitre 3
Apprendre (leren): - voca A, B, E & F (Frans-Nederlands & Nederlands-Frans) - phrases clés C & G (Nederlands-Frans) - grammaire D (de passé composé met avoir/être) - grammaire H (lijdend voorwerp vervangen door le/la/l'/les)