In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Oefentoets
Blok 4 t/m 6
Slide 1 - Tekstslide
Hoe noemen we een kind van vijf jaar oud?
A
Peuter
B
Kleuter
C
Schoolkind
D
Baby
Slide 2 - Quizvraag
Een groep heeft de volgende samenstelling. Nora, een meisje van 5 jaar. Camilla, een meisje van 4 jaar. Rik, een jongen van 6 jaar. Owen, een jongen van 7 jaar. Wat voor soort groep is dit?
A
Heterogene groep
B
Homogene groep
C
Horizontale groep
Slide 3 - Quizvraag
Welke kenmerken heeft een flyer? geef twee voorbeelden.
Slide 4 - Open vraag
Lees de volgende omschrijving. ‘Verzamelnaam voor alle handelingen en handelingswijzen die ervoor zorgen dat mensen en dieren niet ziek worden door bacteriën en virussen.’ Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
Slide 5 - Open vraag
Afwassen doe je in een aantal stappen. Geef de juiste volgorde aan. Doe dat door de cijfers 2 tot en met 6 in te vullen.
Slide 6 - Open vraag
Je wordt gevraagd iets te vertellen over Spinning. Welke kernwoorden kun je gebruiken in je verhaal over spinning? Kies de juiste antwoorden. Buiten, Helm, Instructeur, Muziek, Ritme
Slide 7 - Open vraag
Open of gesloten vraag? Wil jij later topsporter worden?
A
open vraag
B
gesloten vraag
Slide 8 - Quizvraag
Open of gesloten vraag? Waarom heb je gekozen voor het beroep van trainer?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag
Slide 9 - Quizvraag
Lees de volgende omschrijving. ‘Schema waarin vastgelegd is welke taken of gebeurtenissen op welke momenten moeten gaan plaatsvinden.’ Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
A
Agenda
B
Draaiboek
C
Rooster
Slide 10 - Quizvraag
Spinning is een voorbeeld van het gebruiken van je ..
A
Fijne motoriek
B
Grove motoriek
C
Fijne en grove motoriek
Slide 11 - Quizvraag
Een zakelijke brief heeft een vaste indeling. Welk onderdeel komt na de aanhef?
A
Afsluiting
B
Inhoud van de brief
C
Plaats datum
D
Naam van de schrijver
Slide 12 - Quizvraag
Welke uitspraak is juist? Met een rooster kun je...
A
De indeling aangeven van de personen die meehelpen.
B
uitleg geven over de soorten activiteiten.
C
uitrekenen hoeveel materialen je nodig hebt.
Slide 13 - Quizvraag
Is de zin objectief of subjectief? De open dag duurde precies 4 uur en 45 minuten
A
Objectief
B
Subjectief
Slide 14 - Quizvraag
Is de zin objectief of subjectief? Het was een geslaagde dag.
A
Objectief
B
Subjectief
Slide 15 - Quizvraag
Bij welke activiteit maak je gebruik van de fijne motoriek?