Leestekens

Leestekens
Hoofdletters
komma's
dubbele punt
aanhalingstekens
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leestekens
Hoofdletters
komma's
dubbele punt
aanhalingstekens

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdletters (begin zin)
Morgen wordt het mooi weer.
's Zomers is het vaak mooi weer.
50 dagen in het jaar is het mooi weer.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdletters (midden zin)
  • Namen van personen:
    Henk van Zundert, meneer Van Zundert
  • Namen van organisaties, merken en producten:
    Greenpeace, Adidas
  • Aardrijkskundige namen, volken en talen:
    Zwitserland, Zuid-Limburg, Frans

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdletters (midden zin)
  • Straatnamen:
    Dorpstraat
  • Historische gebeurtenissen en kalendergebruiken:
    Tweede Wereldoorlog
  • Religieuze en culturele begrippen:
    Kerstmis
    eerste kerstdag
  • Namen van boeken, films en liedjes:
    Het diner, New Kids

Slide 4 - Tekstslide

Geen hoofdletters
  • De dagen van de week: maandag, dinsdag
  • De maanden: december, april
  • De seizoenen: winter, zomer
  • De windstreken: noordoost, zuidoost
  • Tijdperken: middeleeuwen, renaissance
  • Munteenheden: kroon, euro, dollar

Slide 5 - Tekstslide

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
's morgens drinkt mevrouw de jong een kopje koffie op haar terras in frankrijk.

Slide 6 - Open vraag

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
23 van de 25 scholen doen mee aan het toernooi dat door de rabobank wordt gesponsord.

Slide 7 - Open vraag

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
deze brief is gericht aan a.f. van dam woonachtig in de tweesprongstraat.

Slide 8 - Open vraag

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
eva vroeg wanneer de eerste wereldoorlog was.

Slide 9 - Open vraag

Komma's
  • Wanneer je iemand direct aanspreekt.
    Marloes, help je even met de boodschappen?
  • Voor of na een tussenwerpsel (emotie).
    Au, dat doet ontzettend veel pijn!

Slide 10 - Tekstslide

Komma's
  • Voor een voegwoord.
    Ik wil graag schaatsen, maar dan moet het koud genoeg zijn.
  • Tussen twee persoonsvormen.
    Omdat iedereen op vakantie was, ging de training niet door.

Slide 11 - Tekstslide

Neem de volgende zin over en plaats komma's waar dat nodig is:
Timo kom je straks mee voetballen?

Slide 12 - Open vraag

Neem de volgende zin over en plaats komma's waar dat nodig is:
Tenzij iemand een beter idee heeft blijf ik vanavond lekker thuis.

Slide 13 - Open vraag

Neem de volgende zin over en plaats komma's waar dat nodig is:
Je moet de vraag goed lezen voordat je een antwoord opschrijft.

Slide 14 - Open vraag

Neem de volgende zin over en plaats komma's waar dat nodig is:
Nadat ik had afgerekend zag ik dat ik te veel had betaald.

Slide 15 - Open vraag

Neem de volgende zin over en plaats komma's waar dat nodig is:
Hij laadde de planten twee flessen frisdrank en een pak vla in de achterbak.

Slide 16 - Open vraag

Dubbele punt
  • Bij een opsomming:
    Je kunt je opgeven voor verschillende activiteiten: tennis, buikdansen, volleybal en salsa.
  • Bij een verklarende opmerking:
    Er zijn dus twee oplossingen: of je houdt nu je mond, of je pakt je spullen en je gaat.
  • Een citaat:
    In het grammaticaboek staat: "Een zin begin je met een hoofdletter en eindig je met een punt, een vraagteken of een uitroepteken."

Slide 17 - Tekstslide

Directe rede

Slide 18 - Tekstslide

Aanhalingstekens
  • Voor een uitspraak of letterlijk citaat.
  • Als je een woord ironisch bedoelt:
    Gefeliciteerd 'jongeman'. (Dat zeg je tegen iemand die al wat ouder is.)
  • Als je een woord in de tekst wilt benadrukken, omdat het een bijzonder of ongebruikelijk woord is:
    De zogenaamde 'chickflicks' worden steeds populairder.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
daan zei: "ik heb veel zin om met pasen naar opa en oma in den helder te gaan."

Slide 21 - Open vraag

Welke woorden krijgen een hoofdletter?
ik dacht: zal ik de film dear john nog eens kijken of niet?

Slide 22 - Open vraag