Klas B1a Spelling Hoofdletters, leestekens, enz.

Nederlands Klas B1a
Spelling
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands Klas B1a
Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Spelling: wat weet je er al van?
Noem 10 belangrijke onderdelen.

Slide 2 - Woordweb

Wat valt niet onder de leestekens
A
Komma
B
Trema
C
Punt
D
Dubbele punt

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een hoofdletter?
A
Bij een voornaam
B
Bij dagen en maanden
C
Bij een achternaam
D
Bij windstreken

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer gebruik je geen dubbele punt?
A
Na een datum
B
Als je iemand citeert
C
Na een aankondiging
D
Voor een opsomming

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord krijgt een hoofdletter?
A
noorden
B
walvisstraat
C
kerstvakantie
D
hockey

Slide 6 - Quizvraag

Zijn de hoofdletters juist geplaatst?

44 mensen rijden richting het Oosten van Holland.
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?

De coach riep naar de spits: "Jij neemt de penalty!"
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quizvraag

Welke bewering is waar?
A
Als een zin begint met een getal krijgt het woord dat volgt een kleine letter.
B
Je gebruikt aanhalingstekens bij het weergeven van gedachten.
C
Je gebruikt een kleine letter bij namen van bergen en rivieren.
D
Je gebruikt een kleine letter bij bijvoeglijke naamwoorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Kerstboom
B
kerstboom

Slide 10 - Quizvraag

Wat is juist?
A
woensdag
B
Woensdag

Slide 11 - Quizvraag

Wat is juist?
A
meneer S. Van der Zee
B
meneer S. Van Der Zee
C
meneer S. van der Zee
D
meneer S. van der zee

Slide 12 - Quizvraag

Wat is juist?
A
goudse kaas
B
Goudse Kaas
C
Goudse kaas

Slide 13 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 14 - Quizvraag

'Veel' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden.

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 16 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
slimme
B
tante
C
onvergetelijke
D
logeerpartij

Slide 18 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mees riep: He, kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
grote
B
brede
C
fietsten
D
gekke

Slide 20 - Quizvraag

Juist of onjuist:
engelse drop
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
gevallen
C
laptop
D
zoeken

Slide 22 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Mercedes
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 24 - Quizvraag

Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

'mooi ' en 'lelijk' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Deze bijvoeglijk naamwoorden zeggen iets over
A
het zelfstandig naamwoord
B
het werkwoord

Slide 26 - Quizvraag


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 27 - Quizvraag

Wat is juist?
A
café Zeezicht
B
café zeezicht

Slide 28 - Quizvraag

Wat is juist?
A
lente
B
Lente

Slide 29 - Quizvraag

Hard gewerkt,
GOED GEDAAN!!!!!

Slide 30 - Tekstslide